ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0424 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 77.2010verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0424
Datum uitspraak: 27-04-2010
Datum publicatie: 10-09-2010
Zaaknummer(s): 77.2010verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 april 2010 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 77.2010

[     ],

wonende te [     ],

klagers,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 29 december 2009 (zaaknummer 663.2009) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klagers tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht.

Bij brief van 13 januari 2010 is klagers een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 24 januari 2010, ingekomen op 26 januari 2010, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Klagers en de gerechtsdeurwaarder hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te (kunnen) verschijnen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 maart 2009.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 27 april 2010.

2. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers aangevoerd dat in het verweer van de gerechtsdeurwaarder suggesties staan omschreven die niet berusten op de waarheid. Dat er op korte termijn geen betalingen zouden worden gedaan, is onjuist. Direct na het loonbeslag zijn er betalingen gedaan. Klagers begrijpen dan ook niet waarop de mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat zij weigerachtig waren te betalen op berust. Klagers achten het ook onjuist dat de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer heeft vermeld dat de hypotheekhouder de openbare verkoop had aangezegd in verband met een kennelijke achterstand in de betaling van de hypotheekverplichting. Klagers stellen onder verwijzing naar een brief van de gerechtsdeurwaarder aan de hypotheekhouder dat op aandringen van de gerechtsdeurwaarder de openbare verkoop is aangezegd.

Toen klagers hiervan op de hoogte kwamen, hebben zij telefonisch contact opgenomen met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.

Een medewerkster van de gerechtsdeurwaarder heeft toegezegd de executie van de woning in te trekken. Omdat die medewerkster zich niet aan haar woord heeft gehouden, draaien klagers op voor de door de notaris ter voorbereiding van de verkoop gemaakte kosten. Klagers vragen zich af of naast het gelegde loonbeslag een openbare verkoop mag worden opgestart.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht verwijten klagers de gerechtsdeurwaarder– samengevat – dat deze te veel geld heeft geïncasseerd, dat weliswaar later is terugbetaald, maar waardoor klagers verder in de problemen zijn geraakt. Voorts is een belofte gedaan om de openbare verkoop van de onroerende zaak in te trekken. Deze belofte is niet nagekomen waardoor er nodeloos kosten zijn gemaakt.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet op een gerechtsdeurwaarder een zogenaamde “ministerieplicht” rust. Gelet op de door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder verleende monopoliepositie, is deze wettelijk verplicht om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling zoals het betekenen van een vonnis en het leggen van een beslag.

5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel, waarvan hier dus sprake is, artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling geeft. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie, bijvoorbeeld beslagen die volgens klagers nodeloos zijn gelegd, voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

De door klagers in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter. Het beslag op de onroerende zaak van klagers is gelegd in november 2008. Gezien het totaalbedrag van de vorderingen was dat geen ongebruikelijke stap. De gerechtsdeurwaarder had er inderdaad beter aan gedaan in zijn verweer te vermelden dat de hypotheekhouder de executie van de woning van klagers op zijn verzoek had aangezegd. Dit maakt overigens niet dat de beslissing van de voorzitter anders had moeten zijn.

De Kamer acht de beslissing van de voorzitter dan ook juist. Het verzet kan niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. J.H. Dubois en mr. J.J.L. Boudewijn (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.