ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0382 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 321.2009

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0382
Datum uitspraak: 02-03-2010
Datum publicatie: 09-09-2010
Zaaknummer(s): 321.2009
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht betreft de executie van een beschikking in opdracht LBIO. Klaagster is van mening dat dat de gerechtsdeurwaarders de ontvangen gelden te lang onder zich hebben gehouden. Voorts stelt klaagster dat beide gerechtsdeurwaarders erg hoge kosten hebben berekend. De klachten worden ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM   

Beschikking van 2 maart 2010 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 321.2009 van:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde: [     ],

tegen:

1. [     ],

2. [     ],

respectievelijk gerechtsdeurwaarder te [      ] en waarnemend gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagden,

gemachtigde van beklaagde sub 2: [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 15 mei 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden sub 1 en 2, hierna de gerechtsdeurwaarders.

Bij brieven met bijlagen ingekomen op 16 juni 2009 hebben de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2009. Daarbij zijn de gemachtigde van klaagster en gerechtsdeurwaarder sub 1 verschenen. Omdat gerechtsdeurwaarder sub 2 niet behoorlijke bleek te zijn opgeroepen is de behandeling aangehouden en nader bepaald op 19 januari 2010.

Bij brief ingekomen op 30 oktober 2009 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 een specificatie van betalingen en tussentijdse afdrachten toegestuurd.

Klaagster heeft bij brief ingekomen op 17 november 2009 hierop gereageerd.

Op 19 januari 2010 is de behandeling voortgezet.

De gemachtigde van klaagster is verschenen, gerechtsdeurwaarder sub 1 en de gemachtigde van gerechtsdeurwaarder sub 2.

Van de behandelingen ter terechtzitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 2 maart 2010.

1. De feiten

a)      Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft van het landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) opdracht gekregen tot executie van een beschikking van de Rechtbank [     ] van 3 januari 2007 waarin de ex-echtgenoot van klaagster is veroordeeld tot betaling van alimentatie, oorspronkelijk bepaald op € 125,00 per maand, ten behoeve van een uit het huwelijk geboren minderjarig kind.

b)      Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op 16 januari 2008 verzocht voormelde opdracht uit te voeren.

c)      Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft de ex-echtgenoot van klaagster enige malen aangezegd dat beslag zou worden gelegd, waarna deelbetalingen werden ontvangen. Gelet daarop heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 afgezien van beslaglegging.

d)     Uiteindelijk is de schuld op 4 juni 2009 voldaan door de ex-partner van klaagster. Op de zitting van 27 oktober 2010 heeft klaagster aan haar klacht toegevoegd dat als zij vragen had, zij door medewerkers van gerechtsdeurwaarder sub 2 onbeschoft werd behandeld. 

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich erover – samengevat – dat zij vanaf augustus 2007 aan kinderalimentatie in totaal een bedrag van € 542,00 heeft ontvangen. Klaagster is van mening dat de gerechtsdeurwaarders de ontvangen gelden te lang onder zich hebben gehouden. Voorts stelt klaagster dat beide gerechtsdeurwaarders erg hoge kosten hebben berekend nu zij beiden bedragen van rond de € 800,00 aan kosten hebben ingehouden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

3.1 Gerechtsdeurwaarder sub 1 stelt zich samengevat op het standpunt dat de invordering relatief veel tijd heeft gekost. Een beslag had wellicht tot een sneller resultaat geleid doch de noodzaak daartoe achtte hij niet aanwezig gelet op de deelbetalingen. Ten aanzien van de kosten wijst gedaagde sub 1 erop dat dit grotendeels executiekosten zijn welke door de ex-echtgenoot zijn betaald,

3.2 Gerechtsdeurwaarder sub 2 stelt zich op het standpunt dat klaagster geen recht of belang heeft om zich over hem te beklagen, omdat niet zij maar het LBIO opdrachtgever is. Klaagster dient zich met een klacht over het feit dat hij door het LBIO is ingeschakeld tot het LBIO te wenden aldus gerechtsdeurwaarder sub 2.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Anders dan gerechtsdeurwaarder sub 2 meent, is het enkele feit dat niet klaagster maar het LBIO zijn opdrachtgever was, onvoldoende om te stellen dat klaagster geen recht of belang heeft om over de werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarders te klagen. Klaagster wordt immers rechtsreeks in haar belangen getroffen door de wijze waarop deze werkzaamheden zijn uitgevoerd. Klaagster is dus wel ontvankelijk in haar klacht jegens gerechtsdeurwaarder sub 2, al kan zij in de onderhavige procedure niet klagen over de wijze waarop gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft afgerekend met het LBIO, omdat zij niet zijn opdrachtgeefster is, maar slechts het LBIO heeft ingeschakeld.

4.2 Op grond van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (kandidaat) gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. De gerechtsdeurwaarderskantoren van beklaagden kunnen niet worden aangemerkt als beklaagden. De verweervoerende gerechtsdeurwaarders hebben zich opgeworpen als beklaagden en worden daarom als zodanig aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beschikking al rekening gehouden.

4.3 Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in voormelde zin oplevert.

4.4 Naar het oordeel van de Kamer is daarvan geen sprake. Klaagster verschilt met de gerechtsdeurwaarders van mening over de vraag of de overeenkomst met het LBIO op de juiste wijze is nagekomen en de wijze waarop de inning van de vordering zou moeten worden aangepakt. Volgens klaagster hield de opdracht van het LBIO aan gerechtsdeurwaarder sub 2 in dat direct tot beslaglegging moest worden overgegaan. Volgens gerechtsdeurwaarder sub 2 is geen uitdrukkelijke beslagopdracht door het LBIO gegeven. Uit de opdrachtbrief van gerechtsdeurwaarder sub 2 aan gerechtsdeurwaarder sub 1 van 16 januari 2008 valt af te leiden dat die opdracht wel is gegeven. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft nog op de dag van ontvangst van de opdracht aan de debiteur beslaglegging aangezegd, maar gelet op de deelbetalingen die de debiteur direct is gaan verrichten heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 van die beslaglegging afgezien. De vordering is inmiddels geïncasseerd.

4.5 Een gerechtsdeurwaarder heeft bij de uitvoering van zijn ministerieplicht de bevoegdheid om afwegingen te maken omtrent de wijze waarop hij aan die ministerieplicht zal en kan voldoen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het verrichten van ambtshandelingen door de gerechtdeurwaarder in het algemeen als zodanig niet in strijd kan zijn met de normen van moraal en fatsoen. De wijze waarop de opdrachtgever wenst dat een opdracht wordt uitgevoerd kan dit echter wel zijn. De gerechtsdeurwaarder is reeds uit hoofde van zijn ambt gehouden geen rekening met dergelijke wensen te houden. (MvT, Tweede kamer 1991-1992, 22775, nr 3, blz 18) Daaruit volgt ook dat aan een gerechtsdeurwaarder de bevoegdheid toekomt om onafhankelijk van de opdrachtgever te bepalen op welke wijze en dus ook wanneer hij de ambtshandeling zal uitvoeren, mits hij handelt binnen de grenzen van artikel 34 Gerechtsdeurwaarderswet. Daarbij zal het ook uitmaken of de ambtshandeling het enkel betekenen van een stuk (dagvaarding, vonnis e.d.) betreft of het treffen van specifieke executiemaatregelen. Zij het dat het niet aan een gerechtsdeurwaarder is om de wenselijkheid van de executie opnieuw te beoordelen. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft onder de gegeven omstandigheden dus niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door geen beslag te leggen.

4.6 Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft gesteld (zie zijn brief van 30 oktober 2009) dat tussentijdse afdrachten tijdig en naar rato zijn gedaan. Klaagster heeft dit niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken.

4.7 Evenmin is gebleken dat de kosten die door de gerechtsdeurwaarders in rekening zijn gebracht niet overeenkomstig het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders zijn berekend.

4.8 Tot slot is niet gebleken dat klaagster dan wel haar gemachtigde onheus is bejegend door medewerkers van gerechtsdeurwaarder sub 2. Wellicht is wat te bot doorverwezen naar het LBIO, gelet op de daarover gemaakte afspraak tussen de gerechtsdeurwaarder en het LBIO, maar dat is gelet op deze omstandigheden niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm.

4.9 Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. J.H. Dubois en mr. A.C.J.J.M. Seuren (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.