ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0367 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2009.332

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0367
Datum uitspraak: 26-01-2010
Datum publicatie: 25-02-2010
Zaaknummer(s): 2009.332
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Misverstand ten aanzien van een gegeven opdracht. Verstrekken afschrift exploot. Nadat duidelijk was geworden dat de opdracht te ruim was opgevat heeft de gerchtdeurwaarder niet gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt door de grimmige toonzetting van zijn berichten. Klachten grotendeels gegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM - 6

Beslissing van  26 januari 2010 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 332.2009 ingesteld door:

[     ],

gevestigd te [     ],

klaagster,

gemachtigden mrs. [     ] en [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 22 mei 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Op 18 juni 2009 is het aangehechte verweerschrift met bijlagen, van de gerechtsdeurwaarder ontvangen.

Bij brief van 22 juni 2009 heeft klaagster een nader stuk ingezonden. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 3 juli 2009 gereageerd. Deze stukken zijn aangehecht.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 november 2009. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.

1. De feiten

-          Klaagster heeft aan de gerechtsdeurwaarder opdracht verstrekt tot het betekenen van een grosse van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 augustus 2008.

-          Nadien is een geschil ontstaan over de vraag of aan de gerechtsdeurwaarder slechts een zogenoemde losse opdracht is verstrekt, dat wil zeggen dat enkel de opdracht tot het betekenen van voormeld stuk is gegeven of dat een executieopdracht is verstrekt.

-          In het verlengde van voormeld geschil verschillen partijen van mening over de vraag of de gerechtsdeurwaarder gerechtigd is om afwikkelingskosten te berekenen.

-          De gerechtsdeurwaarder heeft zich bij de deken van de Orde voor Advocaten in het Arrondissement [     ] beklaagd over de handelswijze van de gemachtigden van klaagster. De Deken heeft de gerechtsdeurwaarder in een brief van 5 februari 2009 meegedeeld dat hij van oordeel is dat het een civielrechtelijke kwestie betreft en dat er daarom voor hem geen aanleiding voor bemiddeling is. Voorts is hij van oordeel dat de gemachtigden van klaagster niet tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld omdat zij steeds hebben gereageerd op de brieven van de gerechtsdeurwaarder.

-          Namens de gerechtsdeurwaarder is klaagster op 28 april 2009 gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 23.386,70 zijnde de afwikkelingskosten over een door klaagster bij haar debiteur geïncasseerd bedrag van € 308.494,45, zoals vermeld in een bijgesloten factuur van 27 februari 2009.

2. De klacht

2.1 Verkort samengevat verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat deze:

1)      in strijd heeft gehandeld met artikel 15, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet;

2)      weigert om het exploot van betekening te retourneren, maar wel de kosten van de betekening berekent;

3)      met opzet en structureel telefonisch overleg uit de weg gaat;

4)      zich niet als een behoorlijk gerechtsdeurwaarder heeft gedragen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat:

-          klaagster geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de betekening en dat het niet voor de hand ligt dat klaagster pas op 21 januari 2009 heeft geklaagd dat zij het exploot niet heeft ontvangen als zij inderdaad zo benadeeld zou zijn als zij stelt;

-          hij heeft voldaan aan zijn opdracht ondanks de ontoereikende informatie bij het verlenen van de opdracht met betrekking tot de adresgegevens, de voorgeschiedenis van de beslagen, terwijl klaagster hem verder geheel onthield van informatie,

-          klaagster de overeenkomst niet te goeder trouw heft uitgevoerd, dat zij de vordering volledig heeft geïncasseerd ten tijde van de declaratie en dat hij recht heeft op de afwikkelingskosten.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak onderworpen. Ter beoordeling staat of de handelswijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.2 Het is niet aannemelijk dat de gerechtsdeurwaarder het exploot van betekening heeft toegezonden aan klaagster zoals door hem gesteld. In de e-mail van 21 oktober 2008 verzoekt gemachtigde [     ] de gerechtsdeurwaarder expliciet om dit exploot en de grosse van het arrest toe te zenden. In zijn brief van 12 november 2008 aan klaagster meldt de gerechtsdeurwaarder dat hij voormelde grosse retour zendt. Over het exploot van betekening rept hij niet.

4.3 Dat zijn relatie in Arnhem het exploot aan klaagster zou hebben gezonden, zoals de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft gesteld, blijkt niet uit bijvoorbeeld een brief waarin wordt vermeld dat het exploot wordt toegezonden. Zeker gelet op de stelling van klaagster dat hij weigerachtig was en is, om dit exploot aan haar af te geven had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om of een afschrift uit zijn eigen register van exploten, dan wel om een afschrift uit het register van zijn collega aan klaagster te verstrekken. Door dit niet te doen heeft hij tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

4.4 De gerechtsdeurwaarder heeft in eerste instantie niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de opdracht op te vatten als een zogeheten executieopdracht. De brief van klaagster van 21 augustus 2009 maakt immers niet zonder meer duidelijk dat het een zogeheten ‘losse opdracht’ betrof. Ook haar reactie in de e-mail van 25 augustus 2008 geeft daarover geen uitsluitsel. Zeker nu daarin staat dat zij akkoord gaat met de door de gerechtsdeurwaarder voorgestelde tarieven. De misvatting van de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de omvang van zijn opdracht is dus niet alleen door een naar zich toe redeneren van de gerechtdeurwaarder ontstaan. Voor de door de gerechtsdeurwaarder gestelde “harde afspraak” over een executieopdracht ziet de Kamer echter ook geen steun in de tekst van de met betrekking tot de opdracht door klaagster gestuurde mails.

4.5 Uit de e-mail aan de gerechtsdeurwaarder van 9 september 2008 blijkt dat er reeds executoriaal derdenbeslag is gelegd en dat partijen in overleg zijn. Sedertdien kon het de gerechtsdeurwaarder in elk geval duidelijk zijn dat klaagster blijkbaar bedoeld had om aan hem een losse opdracht te verstrekken.

4.6 De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder, nadat duidelijk was dat zijn ruime interpretatie van de gegeven opdracht op een weliswaar begrijpelijk maar desondanks voor zijn risico komend misverstand berustte, niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt door de grimmige toonzetting van zijn berichten. Van een gerechtsdeurwaarder mag immers - ook indien hij van mening verschilt met een opdrachtgever - worden verwacht dat zijn brieven zakelijk van toon en niet onnodig grievend zijn.

4.7 Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder met opzet en structureel telefonisch overleg uit de weg is gegaan. Dat het de gemachtigde enkele malen niet gelukt is om de gerechtsdeurwaarder telefonisch te spreken te krijgen, zoals zij stelt in haar e-mail van 20 oktober 2008, is daarvoor onvoldoende.

4.8 Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de klacht gegrond worden verklaard en ziet de Kamer aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht gegrond;

-                     legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, en mrs. H.M. Patijn en J.J.L. Boudewijn (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.