ECLI:NL:TNOKSGR:2009:YC0185 Kamer van toezicht 's-Gravenhage 08-21

ECLI: ECLI:NL:TNOKSGR:2009:YC0185
Datum uitspraak: 10-06-2009
Datum publicatie: 19-06-2009
Zaaknummer(s): 08-21
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: [1]Geen grond voor ontslag geheimhoudingsplicht notaris. [2]Betrokkenheid notaris, als notaris of als vereffenaar, bij civielrechtelijke procedure tussen klager en erfgename gesteld noch gebleken. [3]Klager is geen schuldeiser van de nalatenschappen en daarom ook geen belanghebbende bij de vereffening. Klacht ongegrond.

Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen

’s-Gravenhage  

Beslissing d.d. 10 juni 2009 inzake de klacht onder nummer 08-21 van:

[...],

hierna ook te noemen: klager,

tegen

[...],

notaris te [...],

hierna ook te noemen: de notaris,

advocaat [...].

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, ingekomen op 22 mei 2008 en aangevuld bij brieven van 23 mei 2008 en 24 oktober 2008;

·         het antwoord van de notaris, aangevuld bij brief van 3 december 2008;

·         de repliek van klager, voorafgegaan door zijn brief van 15 december 2008;

·         de dupliek van de notaris en zijn daaropvolgend faxbericht van 12 mei 2009.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 mei 2009.

Daarbij waren aanwezig:

·         klager, vergezeld van zijn adviseur, [...],

·         de notaris met zijn advocaat.

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.

De feiten

Bij beschikking van 11 april 2006 van de rechtbank te Rotterdam is de notaris benoemd tot vereffenaar over de nalatenschappen van wijlen [...] [hierna: de erflater] en diens echtgenote [...] [beiden hierna: de erflaters]. De nalatenschappen zijn beneficiair aanvaard door de enige erfgenaam, [...] [hierna: de erfgename], de dochter van erflaters. In het verleden trad klager op als raadsman/vertrouwensman dan wel advocaat van de erflater en maakte zowel klager als de erflater gebruik van de diensten van het kantoor van de notaris.

Na het overlijden van erflaters heeft klager als advocaat in opdracht van de erfgename verschillende procedures voortgezet. Bij brief van 2 februari 2006 heeft [de advocaat van de notaris] namens de erfgename aan klager verzocht al zijn werkzaamheden in alle lopende dossiers ten behoeve van de erfgename te staken en deze dossiers aan [de advocaat van de notaris] af te geven. [de advocaat van de notaris] maakt als advocaat deel uit van het samenwerkingsverband waaraan de notaris in zijn hoedanigheid deelneemt.

Op 9 mei 2006 heeft klager een civiele vordering tegen onder meer de erfgename ingesteld bij de rechtbank te Zutphen ter voldoening van openstaande schulden. De rechtbank heeft bij vonnis van 13 december 2006 een deel van de vordering van [klager] op de erfgename afgewezen en voor een ander deel [klager] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Het hoger beroep van klager bij het gerechtshof te Arnhem tegen dit vonnis en een eerder gewezen tussenvonnis in voormelde zaak loopt nog.

In de hiervoor genoemde civiele procedures is [de advocaat van de notaris] opgetreden als advocaat van de gedaagden. De gedaagden zijn, naast de erfgename, [...] (verder: BV-1) en [BV-2].

In verband met de civiele procedure bij de rechtbank te Zutphen heeft klager de notaris verzocht om inzage in c.q. afschrift van de stukken uit het dossier met betrekking tot de oprichting van de besloten vennootschap [BV-3]. De bestuurder van deze B.V. is [BV-4], waarvan klager directeur is. Dit dossier maakt deel uit van het aan de notaris overgedragen protocol van zijn ambtsvoorganger, de gedefungeerde notaris [...]. De notaris heeft klager op dit verzoek afschrift van stukken uit dit dossier verstrekt bij zijn brief van 10 januari 2007. In die brief staat onder meer: “Conform de beroepsregels omtrent ambtsgeheim behoeven stukken, als bijvoorbeeld aantekeningen in het dossier, niet aan partijen afgegeven te worden”.

Bij beschikking ex artikel 4:210 lid 1 BW van 16 januari 2008 heeft de Kantonrechter te Rotterdam, op verzoek van de notaris in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschappen, bepaald dat er geen aanleiding is voor een nader boekenonderzoek bij de tot de nalatenschap behorende holding, [BV-1], of een dochtervennootschap, van welke holding erflater tot zijn overlijden de enige bestuurder was, zodat kan worden overgegaan tot afronding van de vereffening van de nalatenschappen. De notaris heeft de vereffening nog niet voltooid.

Bij brief van 22 mei 2008 aan klager - bij aanvang van de klachtprocedure - heeft de notaris, onder verwijzing naar zijn brief van 10 januari 2007, nogmaals gewezen op zijn geheimhoudingsplicht en heeft hij klager voorgesteld om het dossier “[BV-3]” ter inzage te geven aan de voorzitter van de Kamer van Toezicht, opdat deze kan beoordelen of de notaris door toezending van de afschriften uit het dossier gehandeld heeft in overeenstemming met de voor de notaris geldende beroepsregels. Klager is tot nu toe niet op dit voorstel ingegaan.

De klacht en het verweer van de notaris

De klacht concentreert zich - zakelijk weergegeven - op de volgende onderdelen.

1.        De notaris speelt in zijn functie van vereffenaar van de nalatenschap geen onpartijdige rol, althans prefereert het belang van zijn kantoor dan wel van zijn cliënte (de erfgename) boven het algemeen belang waartoe een notaris zich te houden heeft, althans stelt hij zich niet onpartijdig op ten aanzien van alle belanghebbenden, althans is er sprake van een schijn van partijdigheid wegens het verrichten van werkzaamheden in het verleden door het kantoor van de notaris voor zowel klager als de erfgename, althans zijn er dossiergegevens voor de notaris voorhanden afkomstig van de voor de notaris toegankelijke dossiers, terwijl die gegevens voor klager door de notaris met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht worden afgeschermd.

2.        De notaris is volledig op de hoogte van de vorderingen over en weer in de procedure die in hoger beroep aanhangig is bij het gerechtshof te Arnhem tussen klager en onder meer de erfgename en bezit ook de wetenschap dat klager onrecht wordt aangedaan, terwijl hij dat onrecht laat voortduren door niet in te grijpen. Hiermee handelt de notaris niet open en objectief jegens klager en laat hij klager onnodig in het ongewisse.

3.        Daarnaast heeft klager ter aanvulling van zijn klaagschrift een aantal vragen voorgelegd ter beantwoording door de notaris. De notaris heeft deze vragen, die klager in de loop van de klachtprocedure gesteld heeft, niet beantwoord.

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

De beoordeling van de klacht
Klachtonderdeel 1

Tussen klager en de notaris speelt onder meer de vraag in hoeverre de notaris met betrekking tot het dossier “[BV-3]” in zijn hoedanigheid van notaris gehouden is aan zijn geheimhoudingsplicht.

Artikel 22 van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt, dat de notaris -  voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald  - tot geheimhouding verplicht is ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt. Volgens artikel 7 van de Verordening beroeps- en gedragsregels (VBG), geldend voor notarissen, kan de notaris zich niet door de opdrachtgever of door andere bij de rechtshandeling betrokkenen van zijn geheimhouding laten ontslaan, behoudens in het geval van een ernstig vermoeden bij de notaris van het beramen of plegen van een misdrijf zoals omschreven in het tweede lid van laatstgenoemd artikel, in welk geval de notaris dat vermoeden dient te melden aan de CRI te Den Haag.

Aan de geheimhoudingsplicht van de notaris ligt ten grondslag het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking om bijstand en advies tot een notaris moet kunnen wenden. De notaris mag daarom gegevens die aan hem als notaris zijn toevertrouwd, niet aan derden kenbaar maken. Tot hoever de geheimhoudingsplicht zich uitstrekt wordt in beginsel door de notaris zelf beantwoord.

Naar het oordeel van de Kamer heeft klager niets gesteld op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de notaris in dit geval wél ontslagen zou moeten worden van zijn geheimhoudingsplicht. De enkele omstandigheid dat klager bestuurder is van [BV-3] en destijds bij de oprichting van [BV-3] betrokken was, is daartoe onvoldoende.

De klacht is daarom op dit onderdeel in dit opzicht ongegrond.

Daarnaast dient de Kamer te beoordelen of en in hoeverre de notaris - zoals klager heeft gesteld - zich als vereffenaar van de nalatenschap jegens alle belanghebbenden en dan met name jegens klager niet onpartijdig heeft opgesteld, althans de schijn van partijdigheid heeft gewekt door het verrichten van werkzaamheden in het verleden door het kantoor van de notaris voor zowel klager als de erfgename.

Voor de notaris geldt volgens artikel 20 VBG (welk artikel blijkens de Toelichting van 18 juni 2003 op de Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 ook van toepassing is op het samenwerkingsverband tussen een notaris en een advocaat) dat hij dient te voorkomen dat in een zaak die hij als notaris behandelt voor twee of meer partijen en waarin een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict is ontstaan of dreigt te ontstaan, een kantoorgenoot in dat conflict voor één of enkele van de partijen gaat optreden. Ook dient de notaris volgens hetzelfde artikel te voorkomen dat in een zaak die hij als partijadviseur behandelt en waarin tussen betrokken partijen een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict is ontstaan of dreigt te ontstaan, een kantoorgenoot in dat conflict gaat optreden voor een andere partij.

[de advocaat van de notaris], die als advocaat voor de erfgename is opgetreden en optreedt in verschillende civielrechtelijke procedures tussen de erfgename en klager, is verbonden aan hetzelfde kantoor als de notaris. Dit kantoor vormt een samenwerkingsverband tussen advocaten en notarissen die bij het kantoor werkzaam zijn.

De Kamer is van oordeel dat de notaris in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap niet in strijd heeft gehandeld met voormelde bepalingen. Als vereffenaar is hij niet slechts de vertegenwoordiger van -  in dit geval de enige  - erfgenaam, maar is hij ook de vertrouwenspersoon van de gezamenlijke schuldeisers van de nalatenschappen. Niet gesteld of gebleken is dat klager een schuldeiser van de nalatenschappen is. Klager heeft geen vordering op de nalatenschap ingediend. De tussen klager en de erfgename lopende procedures betreffen niet vordering(en) op de nalatenschap, maar vordering(en) die klager stelt te hebben op de erfgename in privé en op (een) vennootschap(pen), waarvan de erfgename bestuurder is.

Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van dat de notaris als vereffenaar optreedt in een zaak waarin sprake is van een belangenconflict als hiervoor genoemd tussen klager en de erfgename. Evenmin is gesteld of gebleken dat de notaris in zijn hoedanigheid van vereffenaar ook als partijadviseur, en dan met name voor de erfgename, is opgetreden.

De klacht is daarom op dit onderdeel ook in dit opzicht ongegrond.

Klachtonderdeel 2

De notaris heeft weliswaar niet weersproken dat hij kennis heeft van de lopende civielrechtelijke procedure bij het gerechtshof te Arnhem, maar klager heeft naar het oordeel van de Kamer niet aannemelijk gemaakt waarom de notaris, hetzij als notaris hetzij als vereffenaar, zou moeten ingrijpen in deze procedure. Enige betrokkenheid, direct of indirect, bij deze procedure van de notaris vanuit zijn voormelde hoedanigheden is gesteld noch gebleken. De Kamer overweegt mogelijk ten overvloede dat overigens geenszins vaststaat dat klager onrecht is aangedaan - zoals hij stelt -, nu dat juist punt van geschil vormt in de nog lopende procedure bij het Gerechtshof te Arnhem.

De klacht is daarom op dit onderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 3

De vragen van klager zijn deels terug te herleiden tot het dossier “[BV-3]”.

De notaris heeft bij aanvang van deze procedure met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht klager bij wijze van handreiking voorgesteld via de voorzitter van de Kamer inzage te verkrijgen in dit dossier.

De Kamer is van oordeel dat klager geen belang bij dit onderdeel van zijn klacht heeft, nu hij (nog) niet is ingegaan op voornoemd voorstel. Overigens zou klager voor een dergelijke inzage naar het oordeel van de Kamer ook de bemiddeling kunnen vragen van de voorzitter van de Ring of van een vertrouwensnotaris.

De overige vragen van klager hebben betrekking op het handelen of nalaten van de notaris in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Zoals eerder al overwogen, is klager echter geen schuldeiser van de nalatenschappen en daarom ook geen belanghebbende bij de vereffening.

De klacht is daarom op dit onderdeel ongegrond.

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht ongegrond op alle onderdelen.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.G.L. den Os-Brand, voorzitter, R. van der Galiën, G.P. van Ham, J.Z. Moree, en J. Smal, bijgestaan door de secretaris, mr. A. Saab, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2009.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.