ECLI:NL:TNOKROE:2009:YC0193 Kamer van toezicht Roermond KL 10/2008

ECLI: ECLI:NL:TNOKROE:2009:YC0193
Datum uitspraak: 18-06-2009
Datum publicatie: 07-07-2009
Zaaknummer(s): KL 10/2008
Onderwerp: Overig
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De tuchtrechtelijke norm van artikel 98 lid 1 Wna, welke ook ziet op de kandidaat-notaris, is niet slechts van toepassing wanneer deze optreedt als waarnemer. Ook wanneer de kandidaat-notaris, zoals in het onderhavige geval kennelijk het geval is geweest, in ondergeschiktheid aan de notaris heeft gehandeld (en mogelijk zelfs niet als behandelaar heeft gefungeerd) impliceert dit niet dat er geen sprake kan zijn van tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. Inzoverre doet de interne, afhankelijke positie van de kandidaat-notaris niet terzake. Wel kan er aanleiding zijn om, indien de norm is overtreden, bij de oplegging van een eventuele sanctie daarmee rekening te houden.

mr. Nummer: KL 10/2008

                                                           BESLISSING

van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen

te Roermond op het verzet tegen de afwijzende beslissing van de voorzitter van de kamer van 18 maart 2009 op de klacht van:

het Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

postbus 14052, 3508 SC Utrecht,

hierna te noemen: het BFT

tegen:

kandidaat-notaris mr. Y,

werkzaam op het kantoor van notaris X te A,

hierna te noemen: de kandidaat-notaris.

1. De procedure

Het verloop van procedure blijkt uit:

-de schriftelijke klacht van het BFT van 7 november 2008 met bijlagen;

-het verweerschrift van de kandidaat-notaris van 25 februari 2009;

-de beslissing van de voorzitter van de kamer van 18 maart 2009, waarbij de klacht is afgewezen vanwege kennelijke ongegrondheid;

-het verzetschrift van het BFT van 27 maart 2009 met bijlagen.

De kamer heeft het verzet op 7 mei 2009 in het openbaar behandeld, gelijktijdig met de klacht van het BFT tegen notaris mr. X (klachtnr. 2/2007).

Bij die behandeling zijn namens het BFT verschenen drs. M.J.V. Freijssen RA en mr. M.F. Beumer.

De kandidaat-notaris is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.M.A.H. van der Ploeg.

Het BFT heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

2. De inhoud van de beslissing waarvan verzet

De beslissing van 18 maart 2009 tot afwijzing van de klacht van het BFT wegens kennelijke ongegrondheid steunt -kort gezegd- op de volgende overwegingen:

a. De notaris had zeggenschap over de betrokkenheid van de kandidaat-notaris bij het dossier S-weg en over de werkzaamheden die de kandidaat-notaris als kandidaat-notaris in dat dossier heeft verricht. De kandidaat-notaris heeft niet zelfstandig deelgenomen aan die werkzaamheden, maar in teamverband met en in ondergeschiktheid aan de notaris; een eventuele bevoegdheid tot dienstweigering ligt dan op het terrein van de notaris, de kandidaat-notaris heeft die in dit geval niet.

b. Er zijn in elk geval door het BFT onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, waaruit valt af te leiden dat de kandidaat-notaris naast de notaris tuchtrechtelijk aansprakelijk is.

c. Er zijn door het BFT onvoldoende objectieve feiten en omstandigheden gesteld, waaruit valt af te leiden dat het de kandidaat-notaris duidelijk had moeten zijn dat er sprake was van het beramen of plegen van de misdrijven afpersing en/ of oplichting, waarvan de kandidaat-notaris volgens het BFT melding had moeten maken bij het CRI te Den Haag.

3. De gronden van het verzet

Als verzetsgronden heeft het BFT aangevoerd:

-ten onrechte heeft de voorzitter overwogen dat de betrokkenheid van de kandidaat-notaris in genoemd dossier tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is;

-ten onrechte is overwogen dat het BFT onvoldoende objectieve feiten en omstandigheden heeft gesteld, waaruit het voor de kandidaat-notaris duidelijk had moeten zijn dat er sprake was van het beramen of plegen van de misdrijven afpersing en/of oplichting in georganiseerd verband.

4. Beoordeling van het verzet

Aan de orde is de vraag of in de beslissing van 18 maart 2009 de klacht terecht kennelijk ongegrond is bevonden. De kamer beantwoordt deze vraag ontkennend.

Eerstgenoemde verzetsgrond van het BFT dient, zo blijkt uit de nadere uitwerking daarvan in het verzetschrift, aldus gelezen te worden dat wordt bestreden het standpunt van de kandidaat-notaris, kennelijk door de voorzitter gevolgd, dat de kandidaat-notaris niet optrad als dossierbehandelaar (punt 4.2 t/m 4.5 van het verzetschrift); dat, zelfs al ware dit standpunt juist, de kandidaat-notaris als kandidaat-notaris ook dan een eigen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid blijft behouden (4.6 t/m 4.10); en dat er wel feiten en omstandigheden zijn die de kandidaat-notaris naast de notaris aansprakelijk doen zijn (4.11). De eerste verzetsgrond richt zich aldus tegen de overwegingen van de voorzitter zoals hierboven in rubriek 2 onder a. en b. kort weergegeven.

De tweede verzetsgrond (4.12 t/m 4.15 van het verzetschrift) richt zich tegen de overwegingen van de voorzitter zoals in rubriek 2 onder c. weergegeven.

De kamer is van oordeel dat de tuchtrechtelijke norm van artikel 98 lid 1 Wna, welke ook ziet op de kandidaat-notaris, niet slechts van toepassing is wanneer deze optreedt als waarnemer. Ook wanneer de kandidaat-notaris, zoals in het onderhavige geval kennelijk het geval is geweest, in ondergeschiktheid aan de notaris heeft gehandeld (en mogelijk zelfs niet als behandelaar heeft gefungeerd) impliceert dit niet dat er geen sprake kan zijn van tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. Inzoverre doet de interne, afhankelijke positie van de kandidaat-notaris niet terzake. Wel kan er aanleiding zijn om, indien de norm is overtreden, bij de oplegging van een eventuele sanctie daarmee rekening te houden.

Het verzet, voor zover gericht tegen de overweging in de beslissing, hierboven onder a. weergegeven, treft dan ook doel.

Ditzelfde moet worden geoordeeld voor zover het verzet is gericht tegen de overweging in die beslissing, hierboven onder b. weergegeven. In die, zo begrijpt de kamer, subsidiaire overweging is geoordeeld dat het BFT onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld, waaruit afgeleid kan worden dat de kandidaat-notaris naast de notaris tuchtrechtelijk aansprakelijk is.

De kamer stelt vast dat het BFT de klacht tegen de kandidaat-notaris, zoals ook de klacht tegen notaris X, baseert op het uitgebreide rapport van 7 november 2008, voor zover het gaat om het dossier S-weg, waarbij ook de kandidaat-notaris was betrokken en haar rol ook wordt benoemd. De kamer is van oordeel dat aldus niet gezegd kan worden dat het BFT in zo onvoldoende mate feiten en omstandigheden met betrekking tot het handelen van de kandidaat-notaris heeft gesteld, dat kennelijke ongegrondverklaring deswege in de rede lag.

De tweede verzetsgrond treft geen doel. Inderdaad zijn er door het BFT onvoldoende objectieve feiten en omstandigheden gesteld, waaruit valt af te leiden dat het de kandidaat-notaris duidelijk had moeten zijn dat er sprake was van het beramen of plegen van het misdrijf afpersing of oplichting; inzoverre lag kennelijke ongegrondverklaring van de klacht wel in de rede.  

Gelet op het vorenoverwogene dient het verzet gegrond verklaard te worden, waarmee de beslissing van 18 maart 2009 vervalt.

De onderhavige klacht zal dan ook in verdere behandeling worden genomen.

Hierbij is het volgende van belang. Zoals al gezegd heeft de mondelinge behandeling van dit verzet plaatsgevonden gelijktijdig met de behandeling van de klacht KL 2/2007. Daarbij zijn de feiten en omstandigheden van deze beide samenhangende zaken reeds uitvoerig aan de orde gekomen, zodat de kamer zich thans op zich zelf genomen voldoende voorgelicht acht om ook in deze zaak te komen tot een eindoordeel over de klacht. Waar echter zowel het BFT als de kandidaat-notaris er blijkens hun verklaring op die mondelinge behandeling vanuit zijn gegaan dat uitsluitend het verzet aan de orde zou komen (gevolgd door hetzij een gegrond-, hetzij een ongegrondverklaring daarvan), en er derhalve, althans in het geval van een gegrondverklaring, nog geen eindbeslissing over de klacht  zou worden genomen, zou zulks een verrassingsbeslissing opleveren.

Teneinde dit te voorkomen zal de kamer het BFT en de kandidaat-notaris in de gelegenheid stellen tot respectievelijk repliek en dupliek; de kamer merkt hierbij op, gelet op het vorenoverwogene, voorshands geen reden te zien om in het kader van de verdere behandeling van deze klacht vervolgens nogmaals een mondelinge behandeling te doen plaatsvinden.

De beslissing

De kamer:

-verklaart het verzet gegrond en verstaat dat de beslissing van 18 maart 2009 is vervallen;

-bepaalt dat de klacht in verdere behandeling wordt genomen, waartoe het BFT in de gelegenheid wordt gesteld om te repliceren op 16 juli 2009, waarna de kandidaat-notaris in de gelegenheid is te dupliceren op 13 augustus 2009.

Deze beslissing is gegeven door mrs. R.H. Smits, voorzitter, M.P.F. van Dooren, J.J.G.M. Kuijpers, H.J.M.E. Mathijsen en J.A.P. Dings, bijgestaan door H.J.M. Dahlmans, secretaris, en op 18 juni 2009 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.