ECLI:NL:TNOKARN:2009:YC0267 Kamer van toezicht Arnhem 07.831/2008/896

ECLI: ECLI:NL:TNOKARN:2009:YC0267
Datum uitspraak: 14-07-2009
Datum publicatie: 11-08-2009
Zaaknummer(s): 07.831/2008/896
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Investering in hardhout. Notarissen hebben participatieovereenkomsten vastgelegd in notariële akten. Ontvankelijkheid van klagers. Tussenbeslissing.

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-

NOTARISSEN TE ARNHEM

Kenmerk: 07.831/2008/896

Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem in de zaak van

STICHTING GIN SCHADE ,

gevestigd te [….],

en

1.036 NADER GEDUIDE NATUURLIJKE PERSONEN ,

klagers,

gemachtige: mr. H. van Schuppen,

tegen

MR. [A] ,

voorheen notaris, thans kandidaat-notaris te [….],

en

MR. [B] ,

notaris te [….],

gemachtigden: mrs. W.F. Hendriksen, L.H. Rammeloo en W. van Eekhout.

1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken

-        het klachtschrift van klagers van 31 oktober 2008, ingekomen per fax op 31

          oktober 2008

-        het gelijkluidende klachtschrift van klagers van 31 oktober 2008 met bijlagen,

         ingekomen per post op 3 november 2008

-        de brief van mr. [A] en mr. [B] van 2 december 2008

-        de brief van klagers van 19 december 2008

-        de brief van mr. [A] en mr. [B] van 6 januari 2009

-        de brief van klagers van 9 januari 2009

-        de brief van de secretaris van de Kamer aan partijen van 23 januari 2009

-        de brief van mr. [A] en mr. [B] van 9 april 2009 met

          bijlagen

-        de brief van klagers van 13 april 2009 met bijlagen

-        de mondelinge behandeling op 20 april 2009.

2. De feiten

2.1 Groen Invest Nederland B.V. en haar werkmaatschappijen (hierna verder te noemen GIN) hebben als doel de aanplant en teelt van hardhout in de vorm van Robinia Pseudoacaciabomen (hierna verder te noemen robiniabomen) en de verkoop van de kapopbrengst van de aanplant aan investeerders in de vorm van participaties.

2.2 Vanaf 1996 tot juli 2008 heeft GIN aan circa 5.000 particuliere beleggers, onder de naam Het Groengroeiplan, participaties verkocht, die recht geven op de opbrengsten van in Nederland op geïndividualiseerde percelen geplante robiniabomen.

2.3 De participatieovereenkomsten zijn telkens door mr. [A] in notariële akten vastgelegd. In totaal heeft mr. [A] 5.852 akten verleden in de periode 17 april 1996 tot 1 februari 2001. Mr. [B], die tot 30 april 1999 als kandidaat-notaris op het kantoor van mr. [A] werkzaam is geweest, heeft in een aantal gevallen als waarnemer van mr. [A] de bedoelde akten gepasseerd. Ook is mr. [B] als gevolmachtigde van GIN in de door mr. [A] verleden akten opgetreden.

2.4 Krachtens de participatieovereenkomsten hebben de participanten een recht op 95% van de bruto-opbrengst van de verkoop van het gekapte robiniahout van hun perceel. Verder wordt in de overeenkomsten onder meer bepaald dat GIN zich tegenover de participanten verbindt tot het (doen) leveren van de volgende diensten:

"…

e.      het na circa acht, vijftien en twintig jaar voor rekening van de participant doen van uitkap,

         hierna te noemen: "het kapschema".    

De mate van uitkap na circa acht jaar bedraagt ongeveer driehonderdvijfenzeventig (375) bomen en na circa vijftien jaar ongeveer tweehonderdvijftig (250) bomen en tegen het eind van de looptijd de resterende bomen.

f.    het verkopen van het op basis van het kapschema geoogste hout, voor rekening en risico van de participant, op stam, dan wel verwerkt tot een eindprodukt;

g.      het incasseren van de verkoopopbrengst;

…"

In de verkoopbrochures van GIN voor Het Groengroeiplan wordt onder het kopje "De opbrengstprognose", ook melding gemaakt dat na ongeveer acht jaar een eerste kap zal plaatsvinden en dat de investering op dat moment het eerste resultaat oplevert.

2.5 De percelen hebben een grootte van circa 00.12.50 hectare, waarop 875 bomen worden aangeplant. Na ongeveer acht en vijftien jaar vindt er een tussenkap plaats en na twintig jaar de eindkap. De opbrengsten daarvan komen toe aan de participanten.

2.6 In de participatieovereenkomsten is bepaald dat GIN zich jegens de participant verplicht met een stichting, genaamd Stichting Vruchtgebruik Robinia (hierna verder te noemen Stivru) overeen te komen, dat in geval van faillissement van GIN alle voor haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen zullen overgaan op Stivru. Stivru heeft als doel de bescherming van de belangen van de participanten, dit voor het geval GIN niet meer in staat zou zijn haar verplichtingen jegens de participanten na te komen.

2.7 Op 23 december 1996 is tussen GIN en Stivru een raamovereenkomst gesloten. In de raamovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen

opgenomen.

"artikel 7

1.   Uiterlijk met ingang van het moment van het notarieel verlijden van een participatie-overeenkomst is de GIN-groep jegens de desbetreffende participant en, voor zoveel nodig, jegens STIVRU verplicht tot het volgende:

          a.            …          

         b.            het vruchtgebruik van de aan de GIN-groep in eigendom toebehorende

                         onroerende zaak, waarop de desbetreffende participatie wordt uitgegeven,

                         moet juridisch (= niet economisch) zijn overgedragen aan STIVRU;

         c.             de GIN-groep moet binnen twee maanden na afloop van het desbetreffende

                         kwartaal aan STIVRU financiële middelen betalen waaruit ten behoeve van de

desbetreffende participatie gedurende de periode van uitgifte participatie tot en met de eindkap, begroot op twintig jaar, voldaan worden met de grond, waarop de participatie rust, samenhangende kosten;

dit bedrag wordt thans vastgesteld op ƒ. 2.500,-- per participatie van 1/8 hectare en zal overigens eventueel in onderling overleg worden aangepast;

d.               de GIN-groep moet binnen twee maanden na afloop van het desbetreffende

kwartaal ten name van de GIN-groep aan een in Nederland gevestigde solide financiële instelling zoveel financiële middelen betalen dat - indien nodig - daaruit, met de gecumuleerde beleggingopbrengsten, de Einde Waarde Garantie na twintig jaar voldaan kan worden;

                   …

artikel 11

1.      …

2.   STIVRU is verplicht om de in artikel 7 lid 1 onder c bedoelde financiële middelen aan de GIN-groep terug te betalen in twintig jaarlijkse annuïteiten, zodat de GIN-groep daaruit - onder meer - de onderhavige kosten zal voldoen;

artikel 12

1.   STIVRU is jegens de participanten en, voor zoveel nodig, jegens de GIN-groep, verplicht tot het volgende:

STIVRU moet er te allen tijde zorg voor dragen dat alle directe en indirecte verplichtingen jegens de participanten uit hoofde van deze overeenkomst door de GIN-groep en eventuele andere derden nagekomen worden.

2.   De in lid 1 van dit artikel 12 bedoelde verplichting geldt alleen voor zover dit mogelijk is uit de voor de desbetreffende participaties ter beschikking staande rechten en middelen."  

2.8 Mr. [A] is van 5 februari 1996 tot 18 februari 1996 enig bestuurder geweest van Stivru. Mr. [B] is van 22 april 1996 tot 1 november 2005 voorzitter geweest van Stivru.                     

2.9 Uit de laatst gepubliceerde geconsolideerde jaarrekening van GIN volgt dat zij ultimo 2005 een negatief eigen vermogen heeft. Verder blijkt dat GIN een jaarlijks toenemend verlies lijdt. De Autoriteit Financiële Markten heeft op 28 december 2007 de vergunningaanvraag van GIN voor het aanbieden van beleggingsobjecten afgewezen.

2.10 Op 3 juli 2008 is opgericht de stichting Stichting GIN Schade (hierna verder te noemen SGS). SGS heeft blijkens haar statuten ten doel, kort gezegd: het op eigen naam ter behartiging van de belangen van de participanten van GIN (doen) uitoefenen van de rechten van de participanten, waaronder begrepen het in en buiten rechte als eisende partij voeren van procedures, het treffen van conservatoire of spoedeisende maatregelen en het treffen van dadingen en schikkingen, en voorts al hetgeen met één en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zins des woord.

3. De klachten

SGS verklaart dat zij mede namens 1036 natuurlijke personen (participanten) mr. [A] en mr. [B] de volgende verwijten maakt.

a. Het ten onrechte niet toezenden van een conceptakte aan, noch anderszins informeren van, de partij bij de akte (particuliere deelnemers aan Het Groengroeiplan) mede als gevolg waarvan vernietigbare notariële akten werden gepasseerd, omdat de inhoud van de akte niet overeenstemt met de wil van één van partijen en waardoor notariële akten (uitsluitend) op basis van nietige rechtshandelingen (blijkend uit de deelnameformulieren) werden gepasseerd.

b. Het niet in acht nemen van de vereiste onpartijdigheid, te meer gelet op de functie van mr. [B] als voorzitter van Stivru gedurende de periode van 22 april 1996 tot 1 november 2005 en het verlenen van medewerking door mr. [A] en mr. [B] aan verkoopbrochures en nieuwsbrieven die werden gebruikt door GIN.

c. Het passeren van notariële akten waarin een zekerheidsstelling was opgenomen, te weten nakoming van verplichtingen door Stivru, terwijl het mr. [A] en/of mr. [B] bekend was dat was nagelaten om in dat verband een toereikende verplichting op te nemen van Stivru tegenover GIN en klagers en Stivru volstrekt onvoldoende mogelijkheden had om (een begin van) de bedoelde zekerheid te kunnen stellen.

d. Het verlenen van medewerking aan en de promotie van een project waarbij aan het publiek een onjuiste voorstelling van zaken werd gegeven, onder meer in verband met de opbrengstprognoses - die op basis van de verplichtingen opgenomen in de notariële akten voorzienbaar nimmer te verwezenlijken zouden zijn -, de onjuiste fiscale gevolgen van deelname aan het project en het niet beschikken over een vergunning van (destijds) De Nederlandsche Bank door GIN.

Daarnaast maken klagers in hun brief van 9 januari 2009 mr. [A] en mr. [B] nog het volgende verwijt.

e. Het bewust onjuist informeren van de Kamer van Toezicht door in de brief van 6 januari 2009 aan de Kamer mee te delen dat het concept van de akten aan alle klagers-participanten is toegezonden. 

4. Het verweer van mr. [A] en mr. [B]

4.1 Mr. [A] en mr. [B] voeren aan dat de handelingen waarop de verwijten in het klachtschrift betrekking hebben, dateren uit de periode 1996-2001 respectievelijk 1996-1998. Het klachtschrift is naar hun mening op 3 november 2008 bij de Kamer van Toezicht ingekomen, dat wil zeggen twaalf jaar na het passeren van de eerste notariële akten en tien jaar na de laatste door mr. [B] en zeven jaar na de laatste door mr. [A] verleden akten. Dit betekent volgens hen dat de klacht niet binnen de in artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt (Wna) genoemde termijn van drie jaar is ingediend, zodat klagers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun klachten.

4.2 Mr. [A] en mr. [B] stellen met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van klagers, naast het hetgeen hiervoor is aangegeven, nog het volgende.

Klagers zijn niet-ontvankelijk in hun hiervoor onder 3. e. vermelde klacht, omdat het hier een nieuwe klacht betreft die niet reeds in het klaagschrift is geformuleerd. Een dergelijke klacht kan volgens mr. [A] en mr. [B] niet in behandeling worden genomen.

Voor zover de klachten betrekking hebben op de werkzaamheden van mr. [B] als voorzitter van Stivru, zijn klagers daarin niet-ontvankelijk. Het betreft hier volgens mr. [B] geen notariële werkzaamheden die vallen onder de bepalingen van de Wna en daarmee onder het notariële tuchtrecht.

SGS is geen partij bij de onderhavige notariële akten en mr. [A] en mr. [B] hebben ook geen werkzaamheden voor SGS verricht. Dit betekent volgens hen dat SGS geen belang heeft bij de klachten en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Voor zestien van de 1036 nader aangeduide klagers hebben mr. [A] en mr. [B] geen notariële akte verleden. Deze zestien klagers moeten naar de mening van mr. [A] en mr. [B] daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun klachten.

5. De motivering van de beslissing

5.1 In deze procedure hebben mr. [A] en mr. [B] hun verweer tegen de klachten van klagers tot dusver beperkt tot een beroep op de niet-ontvankelijkheid van klagers. Mr. [A] en mr. [B] hebben de Kamer verzocht zich eerst uit te laten over de niet-ontvankelijkheid van klagers en - voor zoveel nodig - hen nadien in de gelegenheid te stellen inhoudelijk verweer te voeren tegen de klachten.

De Kamer overweegt dat, in het licht van een doelmatige procesorde, het gewenst is dat zij eerst een oordeel geeft over de ontvankelijkheid van klagers in hun klachten, tegen welke aanpak klagers zich niet hebben verzet.

5.2 De Kamer stelt voorop dat, anders dan mr. [A] en mr. [B] veronderstellen, het klachtschrift bij de Kamer is ingekomen op 31 oktober 2008 en wel per fax. Voor zover mr. [A] en mr. [B] hun verweer baseren op het standpunt dat het klachtschrift voor de eerste maal op 3 november 2008 of later door de Kamer is ontvangen, treft dit verweer dus geen doel.

5.3 De Kamer zal eerst ingaan op de stelling van mr. [A] en mr. [B] dat SGS  niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belang heeft bij de klachten. De Kamer overweegt daarover als volgt.

Vaststaat dat SGS in geen van de notariële akten partij is geweest. Ook kan zij niet worden beschouwd als iemand die een recht ontleent aan die akten in de zin van artikel 49 Wna. Er zijn situaties denkbaar waarin ook diegene tot het indienen van een notariële klacht bevoegd kan zijn, die niet met zoveel woorden valt onder de categorieën in het genoemde wetsartikel. Bij de beantwoording van de vraag of iemand een dergelijke belanghebbende is, zal een rol spelen in hoeverre deze door het handelen of nalaten van een notaris zodanig in zijn eigen belang kan worden getroffen, dat deze daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre deze anderszins zo nauw betrokken is geweest bij het onderwerp dat in de klachtprocedure wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in die procedure te verschijnen.

De Kamer is van oordeel dat SGS in een eigen belang is getroffen. Uit haar statutaire doelomschrijving, zoals hiervoor onder 2.10 omschreven, kan worden afgeleid dat SGS is opgericht tot het behartigen en uitoefenen van de belangen van de participanten. Daaronder is mede te begrijpen het recht om ten behoeve van de participanten een notarieel tuchtrechtelijke klacht in te dienen. Dit betekent dat SGS als in deze procedure als belanghebbende moet worden aangemerkt en als zodanig in de klachten kan worden ontvangen.

5.4 Onbetwist staat vast dat van de 1036 nader geduide klagers er in ieder geval acht zijn voor wie mr. [A] en mr. [B] geen notariële werkzaamheden hebben verricht. Deze klagers, in bijlage zeven bij de brief van klagers van 13 april 2009 aangeduid als: [klagers S tot en met Z], moeten daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun klachten.  Hierna zullen SGS en de resterende 1028 klagers (tezamen) als klagers worden aangeduid.     

5.5 Ingevolge artikel 99 lid 12 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. De Kamer zal aan de hand van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wna de ontvankelijkheid van (de 1028 nader geduide) klagers in hun klachten, zoals die hiervoor onder 3.a. tot en met d. zijn weergegeven, beoordelen.

5.6 Het verwijt dat aan mr. [A] en mr. [B] wordt gemaakt, dat zij geen conceptakten aan klagers als participanten in Het Groengroeiplan hebben toegezonden, noch hen anderszins hebben geïnformeerd, heeft betrekking op de periode die ligt vóór 2002. Niet gebleken is dat na dat jaar nog de desbetreffende akten zijn gepasseerd door mr. [A] of mr. [B]. Het verwijt ziet dus op een gedraging, waarvan klagers op het moment dat zij hun klachtschrift op 31 oktober 2008 indienden, reeds meer dan drie jaar kennis droegen. Dit betekent dat de in artikel 99 lid 12 Wna genoemde termijn ruimschoots is overschreden en dat klagers in klacht onder 3.a. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

5.7 Wat betreft het antwoord op de vraag of klagers in het licht van artikel 99 lid 12 Wna tijdig zijn geweest met het indienen van hun overige klachten overweegt de Kamer het volgende.

Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wna is het relevant een onderscheid te maken tussen het aan een klager bekend worden van het handelen van een notaris enerzijds en het bekend worden met diens nalaten anderzijds. Van het handelen van een notaris zal in het algemeen blijken uit een op enige wijze naar buiten gerichte handeling, zoals een gegeven advies of een opgemaakt akte. Van het nalaten van een notaris zal eveneens moeten blijken. Hiervan kan sprake zijn indien de gevolgen van het nalaten zichtbaar worden of indien op enige andere wijze het nalaten bekend wordt. Een redelijke interpretatie van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wna brengt mee dat de daar genoemde termijn van drie jaar ingeval van nalaten begint te lopen op het moment dat dit nalaten op enige wijze aan klager blijkt. 

5.8 Aan hun klacht onder 3.b. leggen klagers de stelling ten grondslag dat mr. [B] hen niet ervan op de hoogte heeft gebracht dat hij de functie vervulde van voorzitter van Stivru. Ook hebben mr. [A] en mr. [B] volgens klagers hun medewerking verleend aan verkoopbrochures en nieuwsbrieven die door GIN werden gebruikt en waarvan de inhoud incorrect was. Klagers betogen verder dat mr. [A] en mr. [B] nimmer aan hen hebben meegedeeld dat zij 7.000 akten voor GIN hebben gepasseerd. Een en ander brengt naar de mening van klagers mee dat zowel mr. [A] als mr. [B] de vereiste onpartijdigheid niet in acht heeft genomen, welk verzuim klagers zeggen pas recent te hebben geconstateerd.

Mr. [A] en mr. [B] betogen dat deze klacht ziet op het verlijden van de notariële akten, zodat de klachttermijn, die is aangevangen bij de ontvangst van de akte, inmiddels is verstreken.

De Kamer overweegt het volgende. Voor de beantwoording van de vraag of klagers tijdig hun klacht hebben ingediend, is van belang vast te stellen op welk moment klagers op de hoogte waren of hadden kunnen zijn van de aan mr. [A] en mr. [B] verweten gedragingen. De Kamer is van

oordeel dat dit moment zich voor de eerste maal voordeed nadat geen of onvoldoende uitvoering werd gegeven aan het bepaalde, vermeld in de participatieovereenkomst en de brochures, dat na circa acht jaar een zogeheten tussenkap op hun perceel zou plaatsvinden, waarvan de opbrengst voor de participanten zou zijn. Het geheel of gedeeltelijk uitblijven van die opbrengst had voor klagers aanleiding moeten zijn zich te (doen) informeren over de betrokkenheid van de actoren bij Het Groengroeiplan, de participaties, de overeenkomsten en de notariële akten. Vanaf dat moment had hen van de aard en de omvang van de betrokkenheid van mr. [A] en mr. [B] bij het project kunnen blijken en waren zij in de gelegenheid hun klachten te formuleren. Niet gebleken is dat klagers eerder hun verwijten tegen mr. [A] en mr. [B] kenbaar hadden kunnen maken. Dat mr. [B] als voorzitter betrokken was bij Stivru, hebben klagers in redelijkheid niet kunnen afleiden uit de mededeling in de promotiebrochure voor Het Groengroeiplan, dat het bestuur van Stivru onder andere bestaat uit een kandidaat-notaris. Ook de vermelding van de naam van mr. [B] op het briefpapier van mr. [A] leidt niet tot die conclusie. Weliswaar wordt mr. [B] als voorzitter van Stivru genoemd in de nieuwsbrief van GIN uit maart 1998, maar de Kamer vindt deze omstandigheid onvoldoende om te concluderen dat klagers op dat ogenblik enig onderzoek hadden moeten entameren, nog daargelaten of alle participanten, die zich na maart 1998 aanmeldden, van de nieuwsbrief kennis hebben kunnen nemen.

Het voorgaande leidt ertoe dat die klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht, die niet binnen drie jaar, nadat hun is gebleken dat geen uitvoering werd gegeven aan de tussenkap, een klacht hebben ingediend. Voor zover, gelet op de datum van de participatieovereenkomst, een tussenkap voor klagers nog niet aan de orde was, kan het beroep op niet-ontvankelijkheid ten aanzien van hen niet slagen.

Klagers zullen bij de schriftelijke voortzetting van de behandeling van deze klachtprocedure in de gelegenheid worden gesteld aan te geven wanneer hun notariële akte is gepasseerd en zij de opbrengst van de tussenkap van hun perceel hadden moeten ontvangen of gedeeltelijk hebben ontvangen.

5.9 De klacht onder 3.c. baseren klagers op de opvatting dat mr. [B] als voorzitter van Stivru heeft nagelaten hen te informeren over de omstandigheid dat Stivru niet over voldoende middelen beschikt om de verplichtingen van GIN over te nemen ingeval GIN daaraan niet zal kunnen voldoen, zoals uit de participatieovereenkomst en artikel 12 van de Raamovereenkomst tussen GIN en Stivru volgt. Klagers stellen dat zij eerst recent, dat wil zeggen bij brief van 3 maart 2008 van het nieuwe bestuur van Stivru, hebben vernomen dat Stivru niet over voldoende financiële middelen beschikt om de verplichtingen van GIN, die in een slechte financiële positie verkeert, te kunnen nakomen. Aldus is ook van een behartiging door Stivru van de belangen van de participanten, waartoe Stivru mede is opgericht, volgens klagers niet gebleken, waarvoor zij mr. [B] als voormalig voorzitter van Stivru verantwoordelijk achten. Klagers stellen voorts dat ook mr. [A] als instrumenterende notaris van de onderhavige situatie moet hebben geweten en dat ook hij in gebreke is gebleven klagers over de stand van zaken te informeren.

Door mr. [A] en mr. [B] wordt aangevoerd dat klagers door

het formuleren van de klacht onder de vervaltermijn van drie jaar van artikel 99 lid 12 Wna proberen uit te komen, maar dat deze in feite de akte zelf betreft, namelijk de totstandkoming van de beoogde rechtsgevolgen van artikel 7 lid 1 van de akte.

De Kamer volgt mr. [A] en mr. [B] niet in hun betoog. Zij is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het verweten verzuim klagers niet eerder bekend is geworden dan nadat zij bij brief van 3 maart 2008 over de financiële situatie van GIN en Stivru op de hoogte zijn gebracht. Dit betekent dat de driejaarstermijn van artikel 99 lid 12 Wna vanaf die datum is gaan lopen, zodat dit klachtonderdeel tijdig is ingediend.

5.10 In de onder 3.d. vermelde klacht wordt mr. [A] en mr. [B] het verwijt gemaakt dat zij hebben meegewerkt aan de promotie van een project waarbij aan klagers een verkeerde voorstelling van zaken is gegeven. Klagers wijzen daarvoor onder meer op de volgens hen onjuiste  opbrengstprognoses, de foutieve presentatie van de fiscale gevolgen van deelname aan het project en het niet beschikken over de juiste vergunning door GIN. Klagers stellen dat zij van deze omstandigheden eveneens eerst recent kennis hebben gekregen.

Mr. [A] en mr. [B] zijn van mening dat ook dit verwijt betrekking heeft op een handelen of nalaten voorafgaand aan of in verband met het verlijden van de akten, zodat klagers in dit klachtonderdeel eveneens niet-ontvankelijk zijn.

De Kamer is van oordeel dat hier, evenals met betrekking tot de klacht onder 3.b., voor het antwoord op de vraag of klagers niet-ontvankelijk zijn, doorslaggevend is het moment dat zij bekend waren of hadden kunnen zijn met de aan mr. [A] en mr. [B] verweten gedraging. Ook in dit geval geldt dat voor het bedoelde moment moet worden uitgegaan van de kennisneming door klagers dat geen uitvoering werd gegeven aan de tussenkap. Klagers zullen ter zake van de niet-ontvankelijkheid in deze klacht eveneens in de gelegenheid worden gesteld de eerder genoemde informatie te verschaffen. Voor zover klagers nog geen opbrengst van de tussenkap behoefden te verwachten, slaagt het beroep op niet-ontvankelijkheid niet.

5.11 Het betoog van mr. [A] en mr. [B] dat de klagers niet-ontvankelijk zijn in hun hiervoor onder 3.e. geformuleerde klacht, wordt gepasseerd. De klacht is gebaseerd op een door mr. [A] en mr. [B] in hun brief van 6 januari 2009 ingenomen standpunt. Direct na de kennisneming van die brief hebben klagers hun verwijt geformuleerd. Niet valt in te zien waarom klagers in de gegeven omstandigheden de klacht niet in de procedure zouden mogen inbrengen. Deze vloeit immers uit de procedure voort en niet is gebleken dat mr. [A] of mr. [B] op dit punt in hun verdediging worden geschaad. Bij gelegenheid van de inhoudelijk behandeling van de klachten hebben zij de mogelijkheid zich daartegen te verweren. Het zou bovendien proceseconomisch inefficiënt zijn de bedoelde klacht in een afzonderlijke klachtprocedure te behandelen.       

5.12 Mr. [B] beroept zich verder op de niet-ontvankelijkheid van klagers voor zover de klachten betrekking hebben op zijn werkzaamheden als voorzitter van Stivru. Zijns inziens betreffen dit geen activiteiten waarop de bepalingen van de Wna van toepassing zijn.

De Kamer overweegt dat de tuchtnorm van artikel 98 Wna weliswaar met name ziet op het handelen en nalaten van een (kandidaat-)notaris in het ambt van notaris, maar daarmee is niet gezegd dat gedragingen van een (kandidaat-)

notaris, die niet notarieel van aard zijn, buiten het beoordelingskader van de Kamer vallen. Denkbaar is dat ook een niet-notarieel handelen of nalaten een gedraging oplevert die een behoorlijk notaris niet betaamt. Of daarvan sprake is, moet bij de inhoudelijke behandeling van de klachten aan de orde komen.          

5.13 Het vooroverwogene leidt tot de volgende beslissing. De Kamer zal voorbijgaan aan het mondelinge verzoek van mr. [A] en mr. [B] om met zoveel woorden in de beslissing te vermelden dat daarvan tussentijds kan worden geappelleerd. Uit consistente jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam volgt dat hoger beroep tegen tussenbeslissingen van de Kamer van Toezicht niet openstaat.           

6. De beslissing

De Kamer van Toezicht

6.1 verklaart SGS ontvankelijk in haar klachten voor zover vermeld in het hetgeen onder 5.3 is overwogen,

6.2 verklaart de klagers, [klagers S tot en met Z], niet-ontvankelijk in hun klachten,

6.3 verklaart SGS en de (overige) nader aangeduide klagers niet-ontvankelijk in de hiervoor onder 3.a. vermelde klacht,

6.4 stelt SGS en de (overige) nader aangeduide klagers, ter bepaling of zij ontvankelijk zijn in de hiervoor onder 3.b. en 3.d. vermelde klachten, in de gelegenheid de Kamer schriftelijk te informeren, wanneer telkens de notariële akte van die (overige) nader aangeduide klagers is gepasseerd en wanneer deze klagers de opbrengst van de tussenkap van hun perceel hadden moeten ontvangen of gedeeltelijk hebben ontvangen,

6.5 bepaalt dat de onder 6.4 bedoelde informatie uiterlijk op 1 september 2009 aan de Kamer dient te worden verstrekt, met afschrift daarvan aan de gemachtigden van mrs. [A] en [B], waarna deze laatsten tot uiterlijk 1 oktober 2009 de gelegenheid hebben hun reactie op die informatie schriftelijk aan de Kamer kenbaar te maken, met een afschrift daarvan aan de gemachtigde van SGS en de (overige) nader aangeduide klagers,

6.6 verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid voor het overige ten aanzien van SGS en de (overige) nader aangeduide klagers.

6.7 houdt verder iedere beslissing aan.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.A. van Son, plv. voorzitter, dhr. E. Bos,  

mrs. A.J.V. Tierolff, P.F. Heuff, P.A. Huidekoper plv. leden, en in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. Oor, secretaris, uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2009.

De secretaris                                                                                                                                                      De plv. voorzitter