ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0229 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/109

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0229
Datum uitspraak: 17-12-2009
Datum publicatie: 25-02-2010
Zaaknummer(s): 2008/109
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Ten onrecht euthanasie kat?

Uitspraak in de zaak van

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2009 plaatsgevonden. Beide partijen zijn daarbij verschenen. Ook de leidinggevende van beklaagde was aanwezig.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde de kat van klaagster zonder noodzaak heeft geëuthanaseerd.

3. DE FEITEN

Op of omstreeks 14 augustus 2008 is de kat van klaagster vermist geraakt. Na een zoektocht van ongeveer een week vernam klaagster van een van haar buren dat de kat op hun initiatief door de dierenambulance was opgehaald en naar een dierenopvangcentrum was gebracht. Klaagster heeft hierop contact opgenomen met het opvangcentrum en vernomen dat de kat aldaar op 15 augustus 2008 door beklaagde was geëuthanaseerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gesteld dat de kat in een zodanige conditie verkeerde dat euthanasie geboden was. Op haar verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, meer in het bijzonder of haar een verwijt treft met betrekking tot het besluit om tot euthanasie van de kat over te gaan. 

5.2. Op basis van de stukken acht het college genoegzaam vast komen te staan dat de kat bij binnenkomst op het dierenopvangcentrum in ieder geval op het eerste gezicht reeds zorgelijke lichamelijke gebreken vertoonde, in die zin dat de kat niet goed liep en er sprake was van een verdikking c.q. bult op een van zijn achterpoten. De bult is blijkens de eigen stellingen van klaagster ook voor de betreffende buren de reden geweest om een dierenambulance in te schakelen, hetgeen impliceert dat deze niet van geringe omvang moet zijn geweest. Klaagster erkent in de stukken ook dat de kat mank liep en een bult op zijn linkerachterpoot had.

5.3. Het college overweegt voorts dat uit de enkele stelling van klaagster dat haar eigen dierenarts bij een consult op 7 augustus 2008 na het aanprikken van de bult heeft vastgesteld dat het een (onschuldige) cyste betrof, niet zonder meer volgt dat er bij binnenkomst op het dierenopvangcentrum op 15 augustus 2008 geen sprake zou kunnen zijn geweest van een situatie die veel ernstiger was dan klaagster meent en ongeveer een week eerder bij de eigen dierenarts het geval leek te zijn. Klaagster heeft overigens verklaard dat de bult c.q. cyste door haar eigen dierenarts middels een punctie is geleegd, maar dat de bult vervolgens weer terugkwam.

5.4. Bij gebreke van enige concrete aanwijzing gaat het college voorbij aan de stelling van klaagster dat zij van enkele medewerkers van het dierenopvangcentrum en de dierenambulance vertrouwelijk heeft vernomen dat de kat zonder enige vorm van onderzoek is geëuthanaseerd. Gelet op de ernst van deze beschuldiging had van klaagster mogen worden verwacht dat zij concrete verklaringen in het geding had gebracht, die in die richting wijzen. Tegenover deze beschuldiging staat voorts dat beklaagde redelijk gedetailleerd heeft beschreven hoe het door haar verrichte klinisch onderzoek is verlopen. De kat reageerde bij het onderzoek volgens beklaagde zodanig gestresst en fel dat het dier door een collega moest worden vastgehouden. Beklaagde stelt dat de kat voor verder onderzoek onder narcose is gebracht en dat zij de bult ook heeft ingesneden en zeer hard en onregelmatig weefsel heeft aangetroffen, lopend van boven de knie tot halverwege de buikwand. De bult had volgens beklaagde de grootte van een grapefruit en veroorzaakte bij aanraking -zelfs onder narcose- veel pijn bij de kat. Beklaagde stelt er van overtuigd te zijn dat er sprake was van een ernstige tumor, die vanwege de grootte en vergroeiingen met bot en omliggend spekachtig weefsel niet operabel was.

5.5. De conclusie die uit het voorgaande volgt is dat de standpunten van partijen omtrent de ernst en de pijnlijkheid van de aandoening aan de achterpoot van de kat uiteen lopen. In het nadeel van klaagster pleit dat zij niet bij het bewuste onderzoek aanwezig is geweest, dat de door haar aangevoerde argumenten de aanwezigheid van een tumor aan de poot op 15 augustus 2008 in beginsel niet uitsluiten en dat er geen sectie is verricht. Overigens is niet althans onvoldoende gebleken dat het aan beklaagde of de praktijk waar zij werkt heeft gelegen dat sectie niet heeft plaatsgevonden. Omdat er geen sectie is verricht kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke aandoening de kat precies had en hoe ernstig deze was op het moment van onderzoek door beklaagde. Als van de juistheid van de constateringen van beklaagde wordt uitgegaan, te weten dat er sprake was van een grote, deels verharde bult, die bij palpatie ook onder narcose veel pijn veroorzaakte en die vanwege vergroeiingen met bot en omliggend weefsel niet operabel was, is het college van oordeel dat beklaagde om onnodig lijden te voorkomen in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen om de kat te euthanaseren. De door beklaagde geschetste omstandigheden zijn ook zodanig ernstig dat haar alsdan naar het oordeel van het college in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen of verweten dat haar beslissing is gebaseerd op een waarschijnlijkheidsdiagnose en dat zij nog een röntgenfoto had moeten maken of nog nader bloedonderzoek had moeten doen. Bij deze stand van zaken kan niet worden geconcludeerd en is dus niet komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts jegens de kat van klaagster diende te betrachten.

5.6. Het college overweegt tenslotte nog dat weliswaar voorstelbaar was geweest dat beklaagde, bijvoorbeeld nadat zij de kat onder narcose had gebracht, een van de bekende daartoe bestemde websites had geraadpleegd om te achterhalen of de kat werd vermist, maar nu zij noch de praktijk waar zij werkt daartoe een wettelijke verplichting heeft, is er geen aanleiding te oordelen dat zij in dat opzicht verwijtbaar heeft gehandeld, daargelaten dat deze kwestie veeleer de praktijk aangaat dan beklaagde persoonlijk. In aanmerking genomen dat het dier niet gechipt was en bij het onderzoek angstig en grillig gedrag vertoonde, acht het college overigens niet onbegrijpelijk dat beklaagde dacht met een zwerfkat of buitenkat zonder eigenaar van doen te hebben.

5.7. Op grond van het voorgaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond,

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. E.K. Dolfijn en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                        mr. G.J. van Muijen