ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0228 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/98

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0228
Datum uitspraak: 17-12-2009
Datum publicatie: 25-02-2010
Zaaknummer(s): 2008/98
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Torsio mesenterialis

Uitspraak in de zaak van

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2009 plaatsgevonden. Beide partijen zijn daarbij verschenen. Beklaagde werd bijgestaan door haar gemachtigde, mevrouw mr. Z.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld en heeft nagelaten de hond van klaagster tijdig door te sturen naar een gespecialiseerde kliniek, met als gevolg dat het dier is komen te overlijden.

3. DE FEITEN

3.1. De klacht heeft betrekking op de hond van klaagster, een Mastino Napolitano van het vrouwelijk geslacht met de naam XXXX, geboren in oktober 2007. De hond werd door klaagster in februari 2008 gekocht van een fokker in Griekenland. Bij aankomst in Nederland is de hond onderzocht, ontwormd en heeft het dier de gebruikelijke entingen gekregen. Klaagster had eerder -in 2006- van voornoemde fokker een hond van hetzelfde ras gekocht, die enige tijd na aankomst en verblijf in Nederland is overleden.

3.3. XXXX is op 1 juli 2008 geopereerd, nadat zij een dag eerder onder een auto terecht was gekomen en daarbij een poot had gebroken en haar bekken had beschadigd. De hond moest hierna gedurende zes weken strikte rust houden en mocht de betreffende poot niet belasten. In verband hiermee heeft klaagster de hond in de stal bij haar woning in een paardenbox met dekens geplaatst. De hond kreeg pijnstilling en antibiotica toegediend en verliet de paardenbox naar zeggen van klaagster drie keer per dag enkele minuten.

3.4. In de ochtend van 15 juli 2008 wilde de hond niet van haar plek in de box komen. Klaagster constateerde dat de hond koud aanvoelde en grijze slijmvliezen, een zachte hartslag en een ondertemperatuur had. Nadat zij om 8:30 uur tevergeefs had getracht om beklaagde telefonisch te bereiken, heeft zij een sms-bericht gestuurd, waarop beklaagde rond 9:00 uur telefonisch heeft gereageerd. Er werd vervolgens, mede op aandringen van klaagster, een bezoekafspraak op de praktijk van beklaagde gemaakt om 9:30 uur. Beklaagde heeft een klinisch onderzoek verricht, bloed afgenomen en de hond aan een intraveneus infuus met een fysiologische zoutoplossing gelegd. Omstreeks 10:30 uur heeft beklaagde de hond aan de echtgenoot van klaagster mee naar huis gegeven en is afgesproken dat er contact zou worden opgenomen als de toestand van de hond zou verslechteren.

3.5. De lezingen van partijen lopen uiteen over de vraag wanneer op die dag het eerstvolgende telefonisch contact tussen hen heeft plaatsgevonden. In ieder geval is beklaagde omstreeks 15:00 uur door klaagster gebeld met de melding dat het erg slecht met haar hond ging. Beklaagde heeft daarop een afspraak geregeld op de universiteitskliniek in Utrecht. Voordat klaagster naar de kliniek is afgereisd is zij op verzoek nog langs beklaagde gereden die de bloeduitslagen heeft meegegeven en nog een maagsonde bij de hond heeft ingebracht. Bij aankomst op de universiteitskliniek is de hond overleden. Sectie wees uit dat er sprake was van een torsio mesenterialis (een aandoening waarbij het darmstelsel geheel verdraaid c.q. verstrikt is geraakt). Ook werden circa 30 spoelwormen en een grote hoeveelheid paardenmest in de maag van de hond aangetroffen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op haar verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp werd ingeroepen.

5.2. Beklaagde heeft bij het consult op 15 juli 2008 om 9:30 uur een klinisch onderzoek verricht en bloed afgenomen. De hond vertoonde de symptomen van een shock. Het college acht onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde niet terstond de oorzaak van die shock heeft kunnen achterhalen en benoemen. Aan een shock kunnen immers diverse oorzaken ten grondslag liggen, zoals een virale of bacteriële infectie, vergiftiging en bijvoorbeeld ook een maagtorsie. Beklaagde stelt echter dat er voor een maagtorsie geen aanwijzingen bestonden. Hoewel in geschil is of de hond voor het bewuste consult reeds had gebraakt en of er sprake was van een ondertemperatuur, is onbestreden gebleven dat de hond geen volle of gezwollen buik had ten tijde van het onderzoek en dat ook de maagsonde die middag zonder problemen kon worden ingebracht. Beklaagde bestrijdt overigens dat klaagster voor of tijdens het consult tegenover haar diverse keren het vermoeden van een maagtorsie –overigens een andere aandoeding dan die bij de sectie is vastgesteld- zou hebben geuit. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van het college niet verwijtbaar dat beklaagde bij het consult geen diagnose heeft kunnen stellen en is begrijpelijk en veterinair gezien niet onjuist dat zij zich heeft gericht op symptoombestrijding en de hond aan een intraveneus infuus heeft gelegd om zijn toestand te stabiliseren. De hond heeft overigens ook pijnstilling en een injectie tegen braken gekregen.Tot zover valt er op het verrichte onderzoek en de behandeling niet veel aan te merken en is er ook onvoldoende aanleiding beklaagde te verwijten dat zij op dat moment niet heeft vastgesteld dat er sprake was van een torsio mesenterialis, zoals uit de latere sectie naar voren is gekomen.

5.3. Naar het oordeel van het college kunnen er wel vraagtekens worden geplaatst ten aanzien van de aan de hond via het infuus toegediende hoeveelheid vocht. In aanmerking genomen het gewicht van de hond, ongeveer 40 kilogram, was voor stabilisering van haar toestand een grotere hoeveelheid vocht noodzakelijk dan de 750 ml die is toegediend. Gelet hierop en mede gelet op het feit dat onbestreden is gebleven dat de hond om 9:30 uur liggend de praktijk werd binnengedragen en om 10:30 uur bij vertrek nog steeds niet op de eigen poten kon staan, is tuchtrechtelijk wel verwijtbaar dat beklaagde de hond rond laatstgenoemd tijdstip aan de echtgenoot van klaagster (met een warmtelamp en instructies) mee naar huis heeft gegeven. Dat klaagster en haar familie veel kennis en ervaring met honden hebben en dat de praktijk van beklaagde geen ruimte voor opvang heeft, rechtvaardigt die handelwijze niet. Van beklaagde had mogen worden verwacht dat zij de hond langer aan het infuus en daarna nog enige tijd ter controle op de praktijk had gehouden, totdat zij er zich ook zelf in voldoende mate van had vergewist dat het door haar verwachte herstel een feit zou zijn geweest. Bij het uitblijven van herstel had nader onderzoek of doorverwijzing kunnen plaatsvinden. De klacht is in zoverre dan ook gegrond.

5.4. Blijkens de stukken is klaagster niet genegen de nota van beklaagde d.d. 15 september 2008 te voldoen. Hoewel in een procedure als de onderhavige niet kan worden geklaagd over de rekening van een dierenarts, nopen de stellingen van klaagster op dit punt het college tot enige opmerkingen. Behalve dat slechts een relatief klein gedeelte van die nota betrekking heeft op door beklaagde verrichte handelingen op 15 juli 2008 en het overgrote deel ervan ziet op kosten van voor die tijd, daaronder de op 1 juli 2008 gemaakte operatiekosten, wijst het college nogmaals op de uitslag van de sectie, waaruit een torsio mesenterialis van 360 graden in de rechterdraairichting is gebleken. Gelet op de ernst en de uitermate dubieuze prognose van deze aandoening is het, mede ook omdat het een uiterst zeldzame aandoening betreft met vaak weinig duidelijke symptomen, naar het oordeel van het college niet gerechtvaardigd om beklaagde volledig verantwoordelijk te houden voor het overlijden van de hond. Dit neemt niet weg dat de klacht gedeeltelijk gegrond is, zoals in de vorige rechtsoverweging omschreven. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel daarvoor passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor onder 5.3 overwogen;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde,

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. E.K. Dolfijn en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Bij vervroeging uitgesproken in het openbaar op 17 december 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                        mr. G.J. van Muijen