ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0225 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/92

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0225
Datum uitspraak: 26-11-2009
Datum publicatie: 04-02-2010
Zaaknummer(s): 2008/92
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Voldoende nazorg?

Uitspraak in de zaak van

X , klager

tegen

Y te A, beklaagde

1.  DE PROCEDURE

1.1. De klacht is ontvangen op 8 september 2008. Beklaagde heeft verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd.

1.2. De mondelinge behandeling was bepaald op 20 augustus 2009. Beide partijen hebben zich daarvoor afgemeld. Het college heeft de zaak die dag in raadkamer besproken en besloten schriftelijk nadere inlichtingen in te winnen bij de eigen dierenarts van klager. Partijen zijn nog in de gelegenheid gesteld om op de door deze verstrekte informatie te reageren. Van die gelegenheid heeft alleen beklaagde gebruik gemaakt.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde na een door hem verrichte operatie onvoldoende nazorg heeft verleend aan de hond van klager.

3. DE FEITEN

Uit de stukken is het volgende gebleken:

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Duitse Dog met de naam Xxxxxx. Aangezien de hond niet kon plassen en er bloed uit zijn penis kwam, heeft klager op donderdag 21 augustus 2008 zijn eigen dierenarts geconsulteerd;

3.2. Na onderzoek heeft de eigen dierenarts vastgesteld dat er sprake was van een verstopte urineleider en is de urineblaas van de hond met een katheter geleegd;

3.3. Op vrijdag 22 augustus 2008 produceerde de hond blijkens de patiëntenkaart van de eigen dierenarts druppelgewijs urine;

3.4. Op zaterdag 23 augustus 2008 bleek de hond opnieuw niet te kunnen plassen. De eigen dierenarts heeft hierop telefonisch contact opgenomen met beklaagde en de hond naar hem doorverwezen;

3.5.  Beklaagde heeft na onderzoek en het maken van een röntgenfoto vastgesteld dat er sprake was van blaasgruis en blaasstenen. Omstreeks 11:45 uur is beklaagde met een operatie begonnen (urethrostomie en verwijderen blaasstenen). Klager is in de middag gebeld met de mededeling dat de hond om 20:00 uur kon worden opgehaald;

3.6.  Beklaagde heeft klager bij het ophalen van de hond medicatie en instructies meegegeven;

3.7.  Op maandagmorgen 25 augustus 2008 heeft klager contact opgenomen met zijn  eigen dierenarts, omdat de conditie van de hond sterk achteruit ging. Tot een consult is het niet gekomen, omdat de hond voor die tijd reeds was overleden. Er is geen sectie verricht.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager.

5.2. Het college stelt voorop dat beklaagde ondanks het feit dat hij op zaterdag 23 augustus 2008 geen dienst had, bereid is geweest hulp te bieden aan de hond van klager, die op die zaterdag niet kon plassen, hetgeen die week al eerder het geval bleek te zijn geweest. Buiten twijfel staat dat een dergelijk klacht pijnlijk en zelfs levensbedreigend kan zijn. In aanmerking genomen de door de eigen dierenarts en door beklaagde vastgestelde verstopping van de urineleider, was operatief ingrijpen dan ook geïndiceerd.

5.3.Het college heeft geen reden om aan te nemen dat er door beklaagde ten aanzien van de operatie zelf en het toezicht in de uren na de operatie nalatig is gehandeld. Klager heeft weliswaar gesteld dat de hond ten tijde van het ophalen in de avond na de operatie volledig onder het bloed zat, maar beklaagde heeft daar een aannemelijke verklaring voor gegeven, te weten dat er sprake was van erg grote stenen in de blaas die, naast urine en bloed, tijdens de operatie ‘’om de oren vlogen’ (verwezen wordt naar de patiëntenkaart) en dat de hond na de operatie bewust niet is gewassen, om ontstekingen aan de wond te voorkomen. Gelet hierop en nu een operatie als de onderhavige in een sterk doorbloed gebied plaatsvindt, waardoor er gedurende langere tijd sprake kan zijn van nabloedingen althans van het verlies van bloederig vocht, was de aanwezigheid van veel bloed op het lichaam van de hond na de operatie niet afwijkend of abnormaal. Het college is op basis van het voorgaande van oordeel dat beklaagde ten aanzien van de operatie en in ieder geval ten aanzien van de nazorg tot 20:00 uur veterinair gezien geen verwijt treft.

5.4. Vervolgens is de vraag aan de orde of beklaagde onverantwoord heeft gehandeld door de hond in de avond na de operatie om 20:00 uur aan klager mee naar huis te geven. In dat kader overweegt het college dat weliswaar niet ongebruikelijk is, in de lijn van hetgeen de universiteitskliniek in Utrecht klager kennelijk heeft medegedeeld, dat een hond na een operatie als de onderhavige een nacht of zonodig langer ter observatie wordt opgenomen, maar dat in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd dat dit te allen tijde noodzakelijk is, omdat zulks uiteraard afhangt van de conditie van de hond na de operatie en van de vraag hoe de nazorg verder wordt verleend.

5.5. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de hond na de operatie nog tot 20:00 uur op zijn praktijk heeft gehouden, opdat hijzelf kon beoordelen of het dier goed uit de narcose was gekomen, weer kon plassen (al dan niet via de stomiewond) en lopend de praktijk kon verlaten. Van de zijde van klager is onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat dit niet het geval is geweest. Beklaagde heeft klager geïnstrueerd om de kleur van de slijmvliezen van de hond regelmatig te controleren en hij heeft bewust een braunule in een van de poten van de hond achtergelaten zodat het dier weer snel aan een infuus zou kunnen worden gelegd, in het geval zijn conditie onverhoopt zou verslechteren. Blijkens de eigen stellingen van klager heeft beklaagde tevens medegedeeld dat klager telefonisch contact moest opnemen bij problemen.

5.6. Hoewel het niet de voorkeur heeft dat de controle na een operatie wordt overgelaten aan een eigenaar van een dier, is in casu niet gebleken van concrete aanwijzingen die erop konden wijzen dat de hond op zaterdagavond na thuiskomst en op zondag in een zorgelijke conditie verkeerde of kon komen te verkeren. Uit het klaagschrift kan worden  afgeleid dat de hond op zondagmorgen is opgehouden met bloeden. In repliek heeft klager nog gesteld dat de slijmvliezen op zondag roze waren, dat de hond die dag kon plassen en dat hij rustig en redelijk te pas was. De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat de achteruitgang in de conditie en het overlijden van de hond op maandagmorgen volstrekt onverwacht is geweest.

5.7. Bij dit alles komt dat beklaagde stelt dat hij aan de eigen dierenarts (telefonisch) en aan klager (in persoon) uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij na de operatie geen verdere nazorg op zich kon nemen, omdat hij een groot deel van het weekend afwezig was. Volgens beklaagde is dit met de eigen dierenarts van klager besproken en zou laatstgenoemde de nazorg verlenen. Beklaagde stelt dat hij klager na de operatie tevens heeft medegedeeld dat zijn prognose gereserveerd was, in verband met het feit dat tijdens de operatie een donker gekleurde blaas en veel oedeem rond de penis van de hond werd aangetroffen.

5.8. Het college heeft een extra schriftelijke ronde ingelast,  teneinde van de eigen dierenarts te vernemen welke afspraken er met beklaagde zijn gemaakt over de nazorg na de operatie. De door deze verstrekte informatie heeft echter niet tot duidelijke inzichten geleid. Enerzijds wordt door de eigen dierenarts aangegeven dat deze niet kan bevestigen dat is afgesproken dat zijn praktijk de nazorg op zich zou nemen, anderzijds blijkt uit zijn reactie wel dat met beklaagde is gesproken over het feit dat laatstgenoemde een deel van dat weekend verhinderd was.

5.9. Aldus is onvoldoende gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan beklaagde tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij de hond in de avond na de operatie mee naar huis heeft gegeven, waarbij mede betekenis wordt toegekend aan het feit dat klager op zaterdag na thuiskomst en op zondag kennelijk geen aanleiding heeft gezien om contact op te nemen met welke dierenarts dan ook. Nu geen sectie is verricht staat de oorzaak van het onverwachte overlijden van de hond op maandagmorgen ook niet vast.  Voorts in aanmerking genomen dat de handelwijze van beklaagde na de operatie, zoals die hiervoor is weergegeven in rov. 5.5,  niet getuigt van onwil en daarnaast niet kan worden uitgesloten en voor mogelijk moet worden gehouden dat beklaagde tegenover de eigen dierenarts en klager kenbaar heeft gemaakt dat hij na de operatie geen verdere nazorg kon bieden, is niet komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de nazorg voor de hond van klager of dat hij anderszins veterinair onjuist  heeft gehandeld.

5.10. Tenslotte is het verwijt van klager, dat hij de rekening van beklaagde alleen contant (en zonder bijtelling van BTW) kon betalen en niet met pin - of creditcard betwist en is gebleken dat de nota via telebankieren is betaald. Daarbij komt dat in een procedure als de onderhavige alleen kan worden geklaagd over het diergeneeskundig handelen van een dierenarts en dat dit klachtonderdeel daar niet onder kan worden geschaard. Om dezelfde reden behoeft ook het verwijt dat beklaagde na het overlijden van de hond geen medeleven heeft getoond geen bespreking. Overigens heeft beklaagde daar een verklaring voor gegeven en is in een later stadium alsnog excuses aangeboden.

5.11. Op grond van het  voorgaande dient de klacht ongegrond te worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond,

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. J.Hilvering en drs. B. A.M. Austie, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr J.B.M. Keijzers             mr. G.J. van Muijen