ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0224 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/110

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0224
Datum uitspraak: 26-11-2009
Datum publicatie: 04-02-2010
Zaaknummer(s): 2008/110
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
  • Gegrond met boete
  • Gegrond met schorsing
Inhoudsindicatie: Weigering hulp aan een hond tijdens nachtdienst.

Uitspraak in de zaak van

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De klacht is ter zitting van 15 oktober 2009 mondeling behandeld. Klaagster is daarbij verschenen, tezamen met haar broer. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde tijdens een nachtdienst heeft geweigerd de zieke hond van klaagster hulp te bieden.

3. DE FEITEN

3.1. In de nacht van zaterdag 20 september 2008 op zondag 21 september 2008 werd de hond van klaagster plotseling ziek. De hond verloor rectaal bloed. Klaagster heeft omstreeks 5:00 uur telefonisch de hulp ingeroepen van beklaagde, de op dat moment dienstdoende dierenarts. Deze heeft tijdens het telefoongesprek geadviseerd paracetamol in water op te lossen en dit aan de hond te geven en in de loop van de ochtend terug te bellen.

3.2. Klaagster kon zich niet verenigen met het advies van beklaagde en heeft hierna telefonisch contact gezocht met een andere dierenarts in de regio, waar zij direct terecht kon. De opvolgend dierenarts heeft na onderzoek vastgesteld dat de hond slap was, een hoge polsslag had en koud aanvoelde. Aan de hond werd onder meer een injectie met antibiotica toegediend. Voorts werd het advies gegeven de hond warm te houden en is aan klaagster een warmtelamp meegegeven. Daarnaast werd met klaagster afgesproken dat zij later op de dag telefonisch zou doorgeven hoe het met de hond ging en dat zij op maandag 22 september 2008 zou terugkomen voor een herhalingsinjectie. Hoewel de conditie van de hond de rest van de zondag stabiel leek en het bloeden was gestopt, is de hond op maandag tegen de middag overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft in verweer aangevoerd dat er in de periode waarin klaagster zijn hulp zocht er bij veel honden in de regio sprake was van een maagdarmstoornis als gevolg van een virus. Beklaagde stelt dat de door klaagster tijdens het nachtelijke telefoongesprek genoemde symptomen (braken, diarree met en zonder bloed, sloomheid en soms lichte koorts) er op wezen dat ook haar hond hier mee kampte. Volgens beklaagde was er geen sprake van ondraaglijk lijden of van een levensbedreigende situatie en heeft hij niet verwijtbaar gehandeld door, ook uit organisatorisch oogpunt, klaagster te adviseren een afspraak te maken voor later op de dag.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college heeft zich in het verleden reeds diverse keren eerder uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts behoort te reageren op een nachtelijk verzoek om hulp. Op de dierenarts rust de verplichting om tot een duidelijke anamnese te komen en zich er na grondig uitvragen ervan te overtuigen of er spoedhulp moet worden geboden. Bij twijfel dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen.

5.3. Als door beklaagde niet althans onvoldoende betwist gaat het college er vanuit dat klaagster hem tijdens het bewuste nachtelijke telefoongesprek heeft medegedeeld dat haar hond zeer plotseling en onverklaarbaar rectaal bloed verloor. Behalve dat rectaal bloedverlies zonder meer als een ernstige klacht moet worden beschouwd, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdens dat gesprek voldoende adequaat en grondig heeft uitgevraagd of er sprake was van een situatie waarin terstond hulp moest worden geboden. Klaagster heeft in dat kader aangevoerd dat beklaagde haar tijdens het gesprek alleen maar heeft gevraagd of de hond bij zijn praktijk stond ingeschreven en dat hij geen onderzoeksvragen heeft gesteld om te kunnen beoordelen of er sprake kon zijn van een andere aandoening dan de maagdarmstoornis waarmee veel andere honden in de regio kampten. In repliek heeft zij beklaagde verzocht om schriftelijk aan te geven welke vragen hij tijdens het bewuste telefoongesprek precies heeft gesteld. Beklaagde heeft daar in dupliek geen antwoord op gegeven en ook de mogelijkheid onbenut gelaten om hierover ter zitting klaarheid te scheppen.

5.4. Ook in het verslag van de opvolgend dierenarts is steun te vinden voor de stelling van klaagster dat haar hond die bewuste nacht in een zorgwekkende conditie verkeerde en direct hulp nodig had. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat beklaagde blijkens zijn eigen stellingen klaagster noch haar hond kende, had het naar het oordeel van het college op zijn weg gelegen de hond naar zijn praktijk te laten komen, teneinde iedere twijfel omtrent de gesteldheid van de hond uit te sluiten. Beklaagde heeft dan ook te lichtvaardig volstaan met het advies de hond paracetamol toe te dienen en later op de dag terug te bellen en de ernst van de situatie niet goed ingeschat. Ook het advies om paracetamol toe te dienen was veterinair onjuist en gezien de bekende bijwerkingen van dit geneesmiddel bij een hond met mogelijke bloedingneigingen contra-geïndiceerd. Paracetamol is bovendien een humaan geneesmiddel, dus geen geregistreerd diergeneesmiddel en zal ook in het kader van de cascaderegeling niet in aanmerking komen voor legaal gebruik bij dieren.

5.5. Aan beklaagde kan worden toegegeven dat ook de opvolgend dierenarts geen uitgebreid onderzoek heeft gedaan en dat er geen sectie is verricht, zodat niet vast staat dat de hond door zijn handelwijze is overleden. Beklaagde miskent hiermee echter dat klaagster, zoals zij ter zitting nog eens heeft benadrukt, beklaagde niet verantwoordelijk houdt voor de dood van haar hond, maar dat haar verwijt enkel betrekking heeft op zijn onwil om de hond direct hulp te bieden toen dat geboden was. Zoals hiervoor reeds is beschreven, is het college van oordeel dat beklaagde in dat opzicht tekort is geschoten. De stelling van beklaagde dat zijn plan van aanpak (paracetamol en de volgende morgen een afspraak maken) mogelijk tot een betere afloop had geleid berust op louter speculatie en raakt de kern van de klacht ook niet, zodat het college hierop geen acht zal slaan. Ook aan de stelling van beklaagde dat klaagster zelf meer vragen had moeten stellen, gaat het college voorbij. Een dierenarts draagt als professioneel hulpverlener een grote mate van verantwoordelijkheid voor de communicatie met degene die met betrekking tot een dier hulp vraagt en dient er op bedacht te zijn dat een hulpvrager niet altijd veterinair geschoold is en bijvoorbeeld overmand kan zijn door emoties.

5.6. Op grond van het voorgaande acht het college de klacht gegrond. Het college is er ambtshalve mee bekend dat het niet de eerste keer is dat beklaagde voor een soortgelijke kwestie tuchtrechtelijk is veroordeeld. Dit heeft het college doen besluiten de na te melden maatregel op te leggen, die vanwege de recidive passend en geboden wordt geacht.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gegrond.

legt beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 500 , = overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

schorst beklaagde daarnaast voorwaardelijk in de bevoegdheid om de diergeneeskunde uit te oefenen voor een periode van een maand, met een proeftijd van twee jaar, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub e van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers mr. G.J. van Muijen