ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0221 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/129 2008/130

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0221
Datum uitspraak: 26-11-2009
Datum publicatie: 04-02-2010
Zaaknummer(s):
  • 2008/129
  • 2008/130
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond te lang doorbehandeld?

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

tegen

- Y, beklaagde sub 1

- Z, beklaagde sub 2

praktijkhoudend te A

1.  DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De klacht is op 15 oktober 2009 mondeling behandeld. Klaagster en beklaagde sub 1 zijn daarbij verschenen. Als gemachtigde van beklaagden was tevens aanwezig mevr. W.

2. DE KLACHT

Beklaagden wordt tezamen verweten dat zij ten aanzien van de hond van klaagster een onjuiste diagnose hebben gesteld, een onjuiste behandeling hebben toegepast en hebben nagelaten het dier tijdig door te verwijzen naar een gespecialiseerde kliniek. Beklaagde sub 1 wordt afzonderlijk verweten dat hij heeft geweigerd een gedegen bloedonderzoek te verrichten. Beklaagde sub 2 wordt afzonderlijk verweten dat hij ten onrechte heeft geadviseerd de hond te euthanaseren.

3. DE FEITEN

-          Klaagster is (mede) eigenaresse van een Tibetaanse terriër met de naam Xxxxxx;

-          Op zaterdag 2 februari 2008 heeft klaagster zich met haar hond tot de praktijk van beklaagden gewend, die op dat moment weekenddienst hadden. De klachten waarmee de hond werd aangeboden waren rugpijn, niet willen eten en sufheid; 

-          Beklaagden hebben bij het eerste onderzoek in het hals c.q. schoudergebied een bult met een omvang van ongeveer 10 cm vastgesteld, die bij palpatie zeer pijnlijk bleek te zijn. Er is pijnstilling en antibiotica toegediend;

-          Op zondag 3 februari 2008 heeft klaagster beklaagden opnieuw geconsulteerd. De bult is hierbij gepuncteerd en het punctievocht is voor cytologisch onderzoek naar de universiteitskliniek in Utrecht opgestuurd. Daaruit kwam naar voren dat er sprake was van een ontsteking;

-          Met toestemming van de dierenarts waar de hond tot dan stond ingeschreven hebben beklaagden de behandeling van de hond op verzoek van klaagster overgenomen. Op 7 februari 2008 is de hond geopereerd, waarbij het proces (de bult) is weggehaald en voor laboratoriumonderzoek naar de universiteitskliniek is opgestuurd;

-          Na de operatie zijn er ernstige complicaties ontstaan, waarvoor de hond door beklaagden nog tot en met 26 maart 2008 is behandeld;

-          Op 26 maart 2008 is door beklaagde sub 2 in een gesprek met klaagster euthanasie van de hond aan de orde gesteld;

-          Op 27 maart 2008 heeft klaagster een andere dierenarts geraadpleegd, die de hond heeft doorverwezen naar de universiteitskliniek in Utrecht;

-          Op de universiteitskliniek hebben er diverse onderzoeken en behandelingen plaatsgevonden en is de hond uiteindelijk op 8 juli 2008 opnieuw geopereerd. Daarbij werd in het ontstekingsgebied een grasspriet aangetroffen en een klein stukje ander  plantaardig weefsel;

-          De hond heeft na die operatie nog enige tijd medicatie toegediend gekregen en is hierna volledig hersteld.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster. Het college zal eerst de verwijten bespreken die betrekking hebben op het onderzoek en de behandeling van de hond en daarna de verwijten die verband houden met het euthanasieadvies en het (niet) doorverwijzen van de hond naar een gespecialiseerde kliniek.

Ten aanzien van het onderzoek en de behandeling

5.2. Het college verwerpt het door klaagster achteraf ingenomen standpunt dat de hond al vóór de operatie op 7 februari 2008 door beklaagden had moeten worden doorverwezen naar een gespecialiseerde kliniek. Uit het verrichte cytologisch onderzoek van het op 3 februari 2008 afgenomen punctievocht kwam naar voren dat er sprake was van een necropurulente ontsteking. Hoewel de oorzaak van die ontsteking voor beklaagden niet duidelijk was en zij een tumor niet uitsloten, hebben zij de bult op 7 februari 2008 operatief verwijderd, nadat zij eerst een röntgenfoto van de poot en de longen hadden gemaakt om te bezien of er uitzaaiingen waren, hetgeen niet het geval bleek te zijn. Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat die operatie haar volledige instemming had. Na de operatie is uit pathologisch onderzoek door de universiteitskliniek gebleken dat het proces ook in zijn geheel was verwijderd. Naar het oordeel van het college valt op het verrichte onderzoek en de verrichte handelingen tot en met 7 februari 2008 veterinair gezien weinig aan te merken en was er in die periode ook geen reden voor doorverwijzing.

5.3. Na de operatie zijn er ernstige complicaties opgetreden. De hond kreeg met enige regelmaat hoge koorts en er ontstond een gefistelde zwelling op de plek van de ingreep. In een periode van ongeveer 7 weken hebben er vervolgens zeer frequent consulten plaatsgevonden waarbij aan de hond verschillende soorten medicatie en antibiotica zijn toegediend (o.a. Rimadyl, Moderin, Dexamethason, Prednison) en waarbij de ontstane vochtbult middels een punctie diverse keren is geleegd. Tussendoor is er nog een laboratoriumonderzoek verricht om te achterhalen of er misschien sprake was van een bacteriologische infectie, hetgeen niet het geval is gebleken. Uit de patiëntenkaart valt af te leiden dat de hond eind februari 2008 na herhaalde medicatie leek op te knappen en dat de bult kleiner werd. Ook bleek de hond na een terugval steeds te herstellen. Het ingezette medicatietraject bood derhalve, ondanks terugvallen, ook resultaat. Onder die omstandigheden valt nog te begrijpen dat beklaagden er vanuit zijn gegaan dat er sprake was van een genezingsproces, zij het dat dit proces langzaam verliep en acht het college niet onaanvaardbaar dat beklaagden nog tot 26 maart 2008 zijn doorgegaan met de behandeling van de hond.  Dit zou temeer verdedigbaar zijn als juist zou zijn dat klaagster, zoals beklaagden stellen, bij herhaling zou hebben aangegeven van geen enkele andere dierenarts hulp te willen accepteren en dat zij ook niet wilde dat haar hond zou worden doorgestuurd naar een gespecialiseerde kliniek, waarover hierna meer.

5.4. Dat bij het consult op 26 maart 2008, nadat wederom werd geconstateerd dat het herstel niet naar behoren verliep, aan klaagster is medegedeeld dat aan een auto-immuunziekte werd gedacht, acht het college evenmin verwijtbaar. Het betrof (overigens niet meer dan) een waarschijnlijkheidsdiagnose, die kon worden gebaseerd op het feit dat de hond na een langdurig medicatietraject niet wilde opknappen, terwijl er sprake bleef van een onverklaarbare en hardnekkige ontsteking die met antibiotica niet tot rust kwam en uit laboratoriumonderzoek niet was gebleken van een bacteriologische infectie.

5.5. Klaagster lijkt in haar betoog overigens te miskennen dat het stellen van de juiste diagnose sowieso niet gemakkelijk moet zijn geweest getuige het feit dat op de universiteitskliniek nog tal van onderzoeken (onder meer een CT scan, biopsie) zijn verricht zonder dat er een oorzaak voor de aanhoudende ontstekingsklachten en de recidiverende koorts kon worden gevonden, aan welke onderzoeken klaagster ook niet steeds heeft willen meewerken, en dat eerst na enkele maanden de ontstekingshaard kon worden bedwongen nadat een tweede operatie werd uitgevoerd, waarbij onder meer een grasspriet in de zwelling werd aangetroffen, die is verwijderd.

5.6. Ook het feit dat beklaagde sub 1 er kennelijk geen voorstander van was om nog een bloedonderzoek te verrichten, acht het college onvoldoende verwijtbaar. Het verzoek daartoe werd door klaagster omstreeks 25 maart 2008 gedaan, toen alle andere onderzoeken en behandelingen geen resultaat hadden geboden. Uit het door de opvolgende dierenarts verrichte bloedonderzoek zijn ook geen duidelijke aanwijzingen naar voren gekomen die het uitblijven van het genezingsproces konden verklaren. Er was naar het oordeel van het college dan ook niet zozeer sprake van een weigering van beklaagde sub 1 om bloedonderzoek uit te voeren, maar van een onderbouwde en nadien niet onterecht gebleken inschatting dat een dergelijk onderzoek geen toegevoegde waarde had.

5.7. Beklaagden hebben een aanvaardbare verklaring gegeven voor het feit dat zij na de operatie op 7 februari 2008 geen drain hebben gebruik, te weten dat de vachtverzorging van de hond te wensen overliet, waarvoor steun te vinden is in de verslagen van de universiteitskliniek. Overigens acht het college zonder nader bewijs niet aannemelijk dat het achterwege laten van een drain heeft bijgedragen aan het ontstaan van de klachten. Klaagster heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat er door beklaagden niet hygiënisch zou worden gewerkt. Het enkele feit dat de opvolgend dierenarts de hond met handschoenen aan heeft onderzocht betekent niet dat beklaagden er een onhygiënisch werkwijze op nahouden. Beklaagde sub 1 heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat de steriliteit in de praktijk voldoende is gewaarborgd, ondanks het feit dat er zonder handschoenen wordt gewerkt. Het is ook niet zeker dat de gevonden grasspriet de oorzaak is geweest van de aanhoudende ontstekingsklachten, noch dat beklaagden voor de aangetroffen grasspriet verantwoordelijk moeten worden gehouden. Door de universiteitskliniek wordt blijkens de overgelegde verslagen niet uitgesloten dat de grasspriet eerst na de door beklaagden verrichte operatie in het wondgebied terecht is gekomen.

5.8. Voor zover uit de stellingen van klaagster zou moeten worden begrepen dat zij achteraf het gebruik van corticosteroïden door beklaagden ter discussie stelt, was de inzet van die middelen gelet op de aard van de klachten naar het oordeel van het college veteriniar niet onjuist. Hoewel er op de door beklaagden gebruikte hoge doseringen wel iets valt af te dingen, is het college van oordeel dat er onvoldoende aanleiding hen daarvoor een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. Zoals gezegd was de inzet van die middelen als zodanig veterinair niet onjuist en is niet met zekerheid vast te stellen of de toegepaste  doseringen debet zijn geweest aan de aanhoudende ontstekingsklachten of het uitblijven van de genezing.

Ten aanzien van het euthanasieadvies en het al dan niet willen doorverwijzen

5.9. In aanmerking genomen dat het gewenste herstel na de operatie ook na ongeveer 7 weken behandeling uitbleef, er sprake was van een onverklaarbare hardnekkige ontsteking en terugkerende pijn, acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde sub 2 bij het consult op 26 maart 2008 uit welzijnsoverwegingen euthanasie ter sprake heeft gebracht. Beklaagden stellen dat hiernaast over de mogelijkheid van doorverwijzing is gesproken en dat met klaagster, die na het gesprek aangeslagen bleek, is afgesproken dat zij de volgende dag terug zou komen om de zaken op een rijtje te zetten en een beslissing te nemen.

5.10. Beklaagden stellen voorts dat zij over doorverwijzing ook diverse keren eerder met klaagster hebben gesproken, die echter bij herhaling aangaf dat zij de hond niet door een andere dierenarts wilde laten behandelen. Beklaagde sub 1 heeft ter zitting verklaard dat met klaagster wel is doorgenomen wat haar hond te wachten stond bij doorverwijzing en dat haar is meegedeeld dat er een kans bestond dat de hond ook elders niet zou kunnen worden geholpen, maar dat beklaagden klaagster daarin nimmer negatief hebben geadviseerd. Klaagster beweert het tegendeel en heeft gesteld dat beklaagden haar een doorverwijzing met klem hebben ontraden, omdat dit volgens hen tot niets zou leiden.

5.11. Gelet op de tegenstrijdige lezingen en bij gebreke van nader bewijs, kunnen de feiten op dit punt niet worden vastgesteld en is onvoldoende komen vast te staan dat klaagster, zoals zij stelt, meermaals zou hebben aangedrongen op doorverwijzing, maar dat beklaagden haar dit stellig hebben afgeraden, noch dat deze optie op 26 maart 2008 niet ter sprake zou zijn gebracht. Naar vaste jurisprudentie moet dit klachtonderdeel dan ook worden verworpen. Overigens kan ook d e patiëntenkaart niet dienen als bewijs voor de stellingen van klaagster. Beklaagden hebben toegegeven dat die kaart later is aangevuld met een notitie over doorverwijzing, die er aanvankelijk niet op stond vermeld. Voorstelbaar is dat die aanvulling bij klaagster wantrouwen heeft doen ontstaan. Niet uitgesloten kan echter worden dat de aanvulling, zoals beklaagden stellen, slechts is gedaan ter verduidelijking van de situatie zoals die in hun visie feitelijk is geweest en zij daarmee niet moedwillig de waarheid naar hun hand hebben willen zetten. Overigens geldt in zijn algemeenheid dat een patiëntenkaart op de eerste plaats een document is voor de dierenarts zelf, waarin voor eigen gebruik verslag wordt gedaan van het onderzoek en de behandeling van een dier en dat in principe niet voor andere doeleinden of andere personen wordt of behoeft te worden opgemaakt.

5.12. Het vorenstaande leid tot de slotsom dat de klacht op al zijn onderdelen en ten aanzien van beide beklaagden ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht, op al zijn onderdelen en ten aanzien van beide beklaagden, ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                mr. G.J. van Muijen