ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0218 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/99

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0218
Datum uitspraak: 15-10-2009
Datum publicatie: 27-10-2009
Zaaknummer(s): 2008/99
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Euthasasieadvies ten gevolge van miscommunicatie

Uitspraak in de zaak van

X, klager sub 1

Y, klager sub 2

hierna tezamen te noemen: klagers

tegen

Z te A, beklaagde

1. PROCEDURE

De klacht is ontvangen op 24 september 2008. Beklaagde heeft verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling heeft op 17 september 2009 plaatsgevonden. Beklaagde is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde W . Klagers zijn, met kennisgeving vooraf, ter zitting niet verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde een verkeerde diagnose heeft gesteld en ten onrechte heeft geadviseerd de hond van klagers te euthanaseren.

3. DE FEITEN

Uit de stukken is het volgende gebleken:

3.1. Klagers zijn eigenaren van een Shi Tzu reu met de naam Xxxxx;

3.2. Op zondag 21 september 2008 heeft klager sub 2 zich met de hond tot de dierenspoedkliniek gewend waar beklaagde werkzaam is. De hond had geen eetlust, bleek niet in staat om te plassen en had een zwelling op het achterlichaam;

3.3 Beklaagde heeft de zwelling een aantal keren gepuncteerd en geconcludeerd dat zij in de urineblaas had geprikt, die van zijn plaats was geraakt en op dat moment overvol was;

3.4 Wat er tijdens het consult vervolgens over en weer is gezegd kan door het college niet met zekerheid worden vastgesteld. Vast staat wel dat er geen verder onderzoek of behandeling heeft plaatsgevonden, dat klager sub 2 heeft ingestemd met het voorstel van beklaagde om de hond te euthanaseren en dat is afgesproken dat dit later op de middag op de kliniek zou gebeuren. Ook staat vast dat beklaagde de urineblaas van de hond heeft geleegd, opdat de hond zonder pijn nog enige uren thuis zou kunnen doorbrengen en dierbaren afscheid van hem konden nemen;

3.5. Na thuiskomst hebben klagers besloten de hond niet bij beklaagde op de kliniek maar thuis in de voor hem vertrouwde omgeving te laten inslapen en hebben zij een andere dierenarts bereid gevonden hieraan mee te werken;

3.6 Deze dierenarts heeft de hond nog een keer onderzocht en daarbij geconcludeerd dat de hond geen pijn had en dat er sprake was van een breuk (een zogeheten hernia perinealis). De hond is doorverwezen naar een chirurg en op 22 september 2008 geopereerd. Hierna is de hond volledig hersteld.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klagers.

 

5.2. Het college stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de hond ten tijde van het consult bij beklaagde een verdikking op zijn achterlichaam had en niet kon plassen. Verder is onbestreden gebleven dat de hond de kliniek werd binnengedragen. Gelet hierop en mede gelet op het feit dat de hond na onderzoek een overvolle urineblaas bleek te hebben, die niet op een natuurlijke wijze kon worden geleegd, kan in redelijkheid tevens worden aangenomen dat beklaagde, zoals zij heeft gesteld, bij het betreffende consult werd geconfronteerd met een hond die zichtbaar pijn leed en in nood verkeerde.

 

5.3. Naar het oordeel van het college is niet althans onvoldoende kunnen blijken dat beklaagde de juiste diagnose heeft gemist, noch dat beklaagde dit zou hebben toegegeven. Uit het in het geding gebrachte schrijven van de dochter van klagers blijkt dat beklaagde tegenover deze dochter excuses heeft aangeboden, maar niet dat zij heeft erkend een foute diagnose te hebben gesteld. Beklaagde heeft de zwelling op het achterlichaam van de hond gepuncteerd en zij heeft, nu deze bij twee van de drie verrichte puncties urine bleek te bevatten, terecht geconcludeerd dat de zwelling de urineblaas betrof die van zijn plaats was geraakt. Beklaagde heeft het college er ter zitting voldoende van kunnen overtuigen dat zij heeft vastgesteld dat de blaas door een breuk in het bekken naar achteren was geperst en dat zij ‘hernia perinealis’ als diagnose heeft gesteld. Ook in de pati ë ntenkaart is daarvoor steun te vinden. Mede gelet hierop acht het college voorts voldoende aannemelijk dat beklaagde daarover met klager sub 2 heeft gesproken, zij het dat daarbij door haar mogelijk niet de medische benaming van de aandoening is gebruikt, hetgeen echter niet klachtwaardig is.

5.4. Aan klagers kan worden toegegeven, zoals de opvolgend dierenarts hen heeft medegedeeld en nadien ook is gebleken, dat een hernia perinealis in beginsel goed operabel is en een goede prognose heeft. Een dergelijke operatie hoeft ook niet terstond te worden uitgevoerd. Ten tijde van het consult bij beklaagde was echter niet alleen sprake van een hernia perinealis maar van een bijkomende zorgwekkende omstandigheid, te weten een hond met een overvolle blaas, die niet kon plassen en die zichtbaar pijn leed. Beklaagde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het niet mogelijk was de urineblaas handmatig terug te plaatsen. Onder dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van het college direct operatief ingrijpen geïndiceerd, teneinde de urineblaas te repositioneren en de breuk te verhelpen, alsook om de oorzaak van de breuk te kunnen achterhalen.

5.5. Aan het vorenstaande doet niet af dat zich in casu ná het consult bij beklaagde een onverwachte maar uitermate gelukkige omstandigheid heeft voorgedaan, te weten dat de urineblaas, enige tijd nadat deze door beklaagde was geleegd, spontaan en zonder chirurgisch ingrijpen terug op zijn oorspronkelijke plaats in de buikholte terecht is gekomen en de hond weer uit zichzelf is gaan plassen. De opvolgend dierenarts trof die middag dan ook een hond aan in een veel minder zorgwekkende conditie. Het college acht onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde tijdens haar consult met dit spontane herstel geen rekening heeft gehouden, temeer niet omdat handmatige terugplaatsing van de urineblaas niet mogelijk was gebleken. Beklaagde mocht er ten tijde van haar consult en in de gegeven situatie dan ook gerechtvaardigd vanuit gaan dat zonder operatief ingrijpen een pijnlijke en levensbedreigende situatie voor de hond kon ontstaan. Het college is met beklaagde tevens van oordeel dat, indien onder dergelijke kritieke omstandigheden een operatie om wat voor reden dan ook niet mogelijk is, het adviseren van euthanasie in de rede ligt om ernstig en mogelijk langdurig lijden te voorkomen.

5.6. In casu is het dan wel de vraag waarom beklaagde heeft voorgesteld de hond te euthanaseren en waarom daarmee is ingestemd. De lezingen van partijen lopen hierover uiteen. Va n de zijde van klagers is gesteld dat beklaagde tijdens het consult uitsluitend over tumor heeft gesproken en dat dit de reden is geweest dat klager sub 2 met euthanasie heeft ingestemd. Beklaagde heeft daartegenover gesteld dat zij met klager sub 2 alle mogelijke oorzaken van de hernia perinealis heeft besproken, daaronder de mogelijkheid van een vergrote prostaat maar ook dat op voorhand een tumor als achterliggende oorzaak niet kon worden uitgesloten, in welk geval een operatie een veel slechtere prognose zou hebben. Klager sub 2 wees volgens beklaagde zeer stellig ieder operatief ingrijpen van de hand, waarna haar niets anders restte dan euthanasie voor te stellen.

5.7. Het geheel overziend lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat aan het euthanasieadvies een miscommunicatie tussen beklaagde en klager sub 2 ten grondslag heeft gelegen en dat op basis van het door beklaagde gebruikte woord ‘tumor’ klager sub 2 kennelijk de conclusie heeft getrokken dat er sprake was van een hopeloze situatie. Dat over een tumor als mogelijke oorzaak is gesproken acht het college begrijpelijk, ook omdat een van de door beklaagde verrichte puncties in de meergenoemde zwelling ook bloederig vocht opleverde. Beklaagde heeft verder uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat tijdens het consult enkel en alleen over een tumor is gesproken en hiervoor is reeds uiteen gezet hoe het consult volgens haar is verlopen. Buiten beklaagde is alleen klager sub 2 bij dat consult aanwezig geweest. Doordat klagers ter zitting voor het college niet zijn verschenen is de mogelijkheid onbenut gebleven om in aanwezigheid van de tegenpartij te reconstrueren wat er tijdens het bewuste consult over en weer precies is gezegd. Op basis van de stukken alleen en gelet op hetgeen beklaagde daaromtrent heeft gesteld is echter niet aannemelijk geworden en niet komen vast te staan dat beklaagde voor de miscommunicatie verantwoordelijk dient te worden gehouden.

5.8. Uit het voorgaande volgt dat er geen althans onvoldoende aanleiding is te oordelen en dat ook niet is komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klagers diende te betrachten of dat zij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard. 

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. H.W. Bosch, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                    mr. G.J. van Muijen