ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0216 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/94

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0216
Datum uitspraak: 15-10-2009
Datum publicatie: 27-10-2009
Zaaknummer(s): 2008/94
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Ongegrond
  • Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Onjuiste diagnose op basis van een slechte röntgenopname

Uitspraak in de zaak van

X te A, klaagster

tegen

Y te B, beklaagde

1. DE PROCEDURE

De klacht is ontvangen op 9 september 2008. Beklaagde heeft verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling heeft op 20 augustus 2009 plaatsgevonden. Beide partijen zijn bij die gelegenheid verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde ten aanzien van de hond van klaagster een verkeerde diagnose heeft gesteld en dat het ingezette behandel- en medicatietraject niet juist is geweest. Klaagster verwijt beklaagde tevens dat hij haar op kwetsende wijze heeft medegedeeld dat haar hond niet lang meer te leven zou hebben.

3. DE FEITEN

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken:

3.1. Klaagster is eigenaresse van een hond met de naam Xxxxx, een West Highland White Terriër;

3.2. Omdat de hond veel hijgde heeft klaagster in de maanden april en mei 2008 diverse keren de praktijk bezocht waar beklaagde werkzaam is althans de nevenvestiging daarvan in Spijkenisse. De eerste 3 keren is klaagster daarbij geholpen door collega’s van beklaagde. Door een van hen werd op 10 april 2008 onder meer hartruis geconstateerd. Uit de patiëntenkaart blijkt dat daarvoor Fortekor en daarna Furosemide is voorgeschreven;

3.3. Bij het vierde consult op 30 mei 2008 is een röntgenfoto gemaakt, die door beklaagde is beoordeeld. Beklaagde heeft op basis van die foto geconcludeerd dat er sprake was van een vergroot hart;

3.4. Beklaagde heeft medicijnen -onder andere Vetmedin- voorgeschreven. Volgens klaagster heeft beklaagde haar toen gezegd dat de hond binnen een jaar ‘dood zou neervallen’, waaraan hij zou hebben toegevoegd ‘mooie dood toch’;

3.5. In de weken daarop hebben er verschillende telefonische contacten tussen partijen plaatsgevonden. Omdat de voorgeschreven medicatie onvoldoende effect sorteerde, heeft beklaagde bij een van de telefonische contacten te kennen gegeven dat hij zich op de longen wilde richten en heeft hij besloten over te schakelen op het medicijn theolair retard;

3.6. Klaagster heeft op 18 juli 2008 een andere dierenarts geraadpleegd, die heeft vastgesteld dat er geen sprake was van hartruis. Uit vervolgonderzoeken (echografisch onderzoek en biopsie) is gebleken dat er geen sprake was van een vergroot hart, maar van een chronische leverontsteking en van een beginnende longfibrose;

3.7. Ter zitting heeft klaagster verklaard dat de hond na behandeling is hersteld en thans in een goede conditie verkeert.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

5.2. Het college is van oordeel dat op de door beklaagde gekozen onderzoeks- en behandelmethode het nodige valt af te dingen. Allereerst is ter zitting gebleken dat beklaagde de hond nimmer zelf heeft gezien bij de betreffende consulten. Beklaagde heeft verklaard dat collega’s de hond in april 2008 klinisch hebben onderzocht en dat hij, beklaagde, bij het vierde consult op 30 mei 2008 alleen de röntgenfoto heeft beoordeeld, die niet door hemzelf maar door een collega was gemaakt. Beklaagde stelt wel op de hoogte te zijn geweest van de bevindingen van zijn collega-dierenartsen bij de eerdere consulten op 10 april 2008, 21 april 2008 en 6 mei 2008. Overigens staan die klinische bevindingen van zijn collega’s slechts summier op de patiëntenkaart genoteerd.

5.3. Ook het college heeft zich gebogen over de röntgenfoto die beklaagde ter beoordeling voorgelegd heeft gekregen en geconstateerd dat deze van zodanig slechte kwaliteit is, dat het in de rede had gelegen een nieuwe duidelijke röntgenfoto te (laten) maken om tot een juiste diagnose te kunnen komen. Waarom dat niet is gebeurd is niet duidelijk geworden. Beklaagde heeft gesteld dat klaagster dat niet wilde; klaagster heeft gesteld dat beklaagde dat niet nodig vond. Wat daar ook van zij, feit blijft dat beklaagde zijn diagnose en het gekozen medicatietraject met name op die onduidelijke röntgenfoto heeft gebaseerd, hetgeen het college veterinair onzorgvuldig acht. Beklaagde kan dan ook worden verweten dat hij niet een nieuwe duidelijke en wel te beoordelen röntgenfoto heeft laten maken althans heeft nagelaten op andere wijze een eigen aanvullend onderzoek in te stellen, teneinde tot een juiste diagnose te komen.

5.4. Nu de door beklaagde gestelde diagnose van een vergroot hart achteraf niet juist is gebleken, heeft de hond enige tijd onnodig verkeerde medicijnen ingenomen. Het college acht voorts klachtwaardig dat beklaagde in het vervolgtraject zijn therapie op afstand per telefoon en zonder eigen onderzoek heeft bijgesteld. Beklaagde is zich op enig moment op de longen gaan richten, waarbij hij het kennelijk niet nodig heeft gevonden de hond te zien en daarnaast heeft hij met betrekking tot het effect van de voorgeschreven medicijnen en het overschakelen op andere medicatie vertrouwd op de waarnemingen van de eigenaar van een dier. Om op verantwoorde wijze diergeneesmiddelen voor te kunnen schrijven, had het op de weg van beklaagde gelegen een evaluatiemoment in te lassen en de hond naar de praktijk te laten komen om zelf te kunnen beoordelen of de voorgeschreven medicatie effect had en of de therapie moest worden bijgesteld. Aan het vorenstaande doet niet af dat de omschakeling op andere medicatie in casu achteraf bezien niet onverantwoord is gebleken. De klacht is dus voor wat betreft de wijze waarop beklaagde zijn diagnose heeft gesteld en de daarop gebaseerde wijze van behandeling gegrond.

5.5. Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat beklaagde haar op een kwetsende manier heeft verteld dat haar hond nog maar een jaar te leven had, heeft beklaagde gesteld dat hij slechts duidelijk heeft willen zijn en betwist hij klaagster op een onheuse of lompe wijze te woord te hebben gestaan. In dit kader geldt naar vaste jurisprudentie voorts dat in een procedure als de onderhavige uitsluitend over de behandeling van dieren kan worden geklaagd en in beginsel niet over de wijze waarop eigenaren van dieren door een diergeneeskundige worden bejegend. Dit betekent dat dit klachtonderdeel moet worden afgewezen. Voor zover uit de stellingen van klaagster moet worden begrepen dat zij een schadevergoeding toegewezen wenst te krijgen, kan ook dat verzoek in de onderhavige procedure niet worden gehonoreerd. Ingevolge artikel 17 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 kan door het college slechts een kostenvergoeding worden toegewezen in combinatie met het opleggen van een voorwaardelijke geldboete dan wel een voorwaardelijke schorsing, hetgeen zoals hierna zal blijken, hier niet aan de orde is.

5.6. Uit het voorgaande volgt dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Het college acht in dit geval een waarschuwing een passende en geboden maatregel.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover het betreft de wijze waarop beklaagde zijn diagnose heeft gesteld en de wijze waarop de behandeling heeft plaatsgevonden;

Geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. J.Hilvering en drs. B.A.M. Austie, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                    mr. G.J. van Muijen