ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0215 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/91

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0215
Datum uitspraak: 15-10-2009
Datum publicatie: 27-10-2009
Zaaknummer(s): 2008/91
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Heraanlsuiting zieke hond aan het infuus lag in de rede.

Uitspraak in de zaak van

X te A , klager

tegen

Y te B, beklaagde

1. DE PROCEDURE

De klacht is ontvangen op 4 september 2008. Beklaagde heeft verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling heeft op 20 augustus 2009 plaatsgevonden. Klager is daarbij verschenen, tezamen met zijn echtgenote. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde heeft nagelaten de zieke hond van klager adequate hulp te bieden, met als gevolg dat de hond is komen te overlijden. 

3. DE FEITEN

 3.1.  Omdat de hond van klager, een Duitse Dog met de naam XXXXXXXX, al meer dan een dag diarree had, braakte en ernstige uitdrogingsverschijnselen vertoonde, heeft klager op 29 juli 2008 omstreeks 6:00 uur in de ochtend telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde. Klager en zijn echtgenote zijn met de hond naar de praktijk gekomen en werden in eerste instantie geholpen door de dienstdoende collega van beklaagde;

3.2. De hond bleek koorts te hebben (bijna 41 graden) en in verband met de uitdroging werd hij aan een infuus met vocht gelegd en zijn er diverse injecties ( Primperid, Dexadreson en Buscopan ) toegediend. De hond reageerde hier zodanig goed op dat de dienstdoende collega de verwachting uitsprak dat de hond enige uren later naar huis kon. Klager is daarop naar zijn werk gegaan en zijn echtgenote is met de hond op de praktijk achtergebleven. De dienstdoende collega, die in dezelfde buurt woont als klager, zou de echtgenote van klager en de hond na afloop van haar dienst en na nog wat te verrichten werk omstreeks 10:00 uur naar huis brengen;

3.3. Beklaagde heeft de dienst van zijn collega die morgen om 8:00 uur overgenomen. Op enig moment is de hond van het infuus losgeraakt, maar daar door beklaagde niet opnieuw op aangesloten. In plaats daarvan heeft hij de temperatuur van de hond opgenomen (die bleek te zijn gedaald naar 39,4 graden) en de echtgenote van klager geadviseerd om de hond buiten te leggen en de komst van zijn collega af te wachten;

3.4. Buiten liggend -het was die dag meer dan 30 graden- verslechterde de conditie van de hond in snel tempo. Op het moment dat de collega van beklaagde aankwam om de echtgenote van klager en de hond op te halen, constateerde deze dat het niet verantwoord was de hond mee naar huis te nemen. Met beklaagde werd afgesproken dat de hond weer aan het infuus zou worden gelegd en dat de echtgenote van klager naar huis zou worden gebracht en die middag rond 14:30 uur telefonisch contact mocht opnemen;

3.5. De echtgenote van klager is rond 10:30 uur samen met de collega van beklaagde naar huis vertrokken. Bij het wegrijden zag zij dat er in de carport van de praktijk een wild zwijn werd geslacht;

 3.6. Thuisgekomen kreeg de echtgenote van klager al vrij snel telefonisch het bericht dat de hond was overleden. Sectie is niet verricht. Beklaagde heeft wel ontlasting van de hond voor onderzoek naar het laboratorium gestuurd om parvoinfectie uit te sluiten in verband met het gevaar van besmetting voor de andere honden van klager.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager en zijn echtgenote.

5.2. Op grond van de stukken en bij gebreke van een nadere motivering is voor het college niet duidelijk geworden en valt niet goed te begrijpen wat de beweegredenen van beklaagde zijn geweest om de hond, zoals met zijn collega was afgesproken, niet opnieuw aan het infuus te leggen toen bleek dat zijn conditie in rap tempo was verslechterd, nadat hij op advies van beklaagde buiten was gelegd. Om de uitdroging van de grote en zware hond (72 kilogram) op te heffen, was naar het oordeel van het college toediening van een grotere hoeveelheid vocht noodzakelijk dan de 1,8 liter die de hond volgens beklaagde binnen heeft gekregen op het moment dat hij van het infuus raakte. Voorts heeft beklaagde zelf kunnen constateren dat het achterwege laten van de vochttoediening een slechte uitwerking op de hond had. Klager stelt overigens dat de hond slechts 1250 ml vocht heeft binnengekregen. Wat daar ook van zij, heraansluiting aan het infuus lag in de rede en het college acht klachtwaardig dat beklaagde daar in strijd met de gemaakte afspraken niet toe is overgegaan. Ook het advies om de hond buiten te leggen was dus voorbarig en veterinair gezien niet juist.

5.3. Tegenover de stelling van klager dat beklaagde na het vertrek van zijn echtgenote slechts oog heeft gehad voor het wilde zwijn dat in zijn carport werd geslacht, heeft beklaagde gesteld dat hij zich wel degelijk om de hond heeft bekommerd en na het vertrek van de echtgenote diverse onderzoeken (auscultatie, temperatuur opnemen en buikpalpatie) heeft verricht, die overigens niet op de aan klager verstuurde rekening staan vermeld. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen op dit punt kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke lezing voor juist moet worden gehouden, zodat dit klachtonderdeel wordt afgewezen. Het college is overigens anders dan klager van oordeel dat er voor beklaagde bij aanvang en in de eerste uren van zijn dienst op zich zelf geen directe noodzaak bestond om een bloedonderzoek uit te voeren. De door zijn collega ingezette symptoombestrijding middels de vochttoediening leek immers tot het beoogde herstel van de hond te leiden. Een en ander laat onverlet dat beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld door na te laten de hond opnieuw aan het infuus te leggen toen dat geboden was. Volledigheidshalve wordt wel opgemerkt dat de precieze doodsoorzaak van de hond niet vast is komen staan, omdat er geen sectie is verricht.

5.4. Het college acht voorts verwijtbaar dat beklaagde na het vertrek van de echtgenote van klager, in verband met de kennelijk plotseling verslechterde conditie van de hond nog een metacam-injectie (NSAID) heeft gegeven, terwijl hij wist althans diende te weten dat zijn collega kort daarvoor intraveneus Dexadreson (corticosteroïd) had toegediend en de combinatie van die twee geneesmiddelen naar algemeen veterinair inzicht niet zonder gevaar en niet juist is.

5.5. Tenslotte stelt het college vast dat de communicatie tussen beklaagde en klager en zijn echtgenote niet naar behoren is verlopen. Beklaagde had de resultaten van het laboratoriumonderzoek dat na de dood van de hond is verricht veel eerder aan klager bekend kunnen maken, maar is daar om onduidelijke redenen pas betrekkelijk laat toe overgegaan.

5.6. De conclusie is dan dat de klacht gegrond is. Het college acht in dit geval een waarschuwing een passende en geboden maatregel.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gegrond;

Geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. J.Hilvering en drs. B. A.M. Austie , in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                          mr. G.J. van Muijen