ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0212 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/86

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0212
Datum uitspraak: 15-10-2009
Datum publicatie: 27-10-2009
Zaaknummer(s): 2008/86
Onderwerp:
  • Klachtambtenaarzaken
  • Klachtambtenaarzaken
Beslissingen:
  • Gegrond met boete
  • Gegrond met schorsing
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak: Afgifte gekanaliseerde diergeneesmiddelen en gezondheidsverklaringen zonder onderzoek ernstig verwijtbaar

Uitspraak in de zaak van

de ambtenaar als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990,    

hierna: de klachtambtenaar

tegen

X te A, beklaagde

1.  DE PROCEDURE

De klacht is ontvangen op 9 september 2008. Beklaagde heeft verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling heeft op 20 augustus 2009 plaatsgevonden. Als gemachtigde van de klachtambtenaar was daarbij aanwezig mevr. Y. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, ter zitting niet verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde UDD- en UDA- gekanaliseerde diergeneesmiddelen heeft geleverd aan een vogelhandelaar, zonder diens dieren ooit te hebben gezien, dat hij gezondheidsverklaringen voor dieren niet naar waarheid heeft ingevuld en dat hij niet heeft voldaan aan wettelijk voorgeschreven administratieve verplichtingen.

De klachtambtenaar heeft verzocht beklaagde een boete op te leggen van € 2.500,= en hem daarnaast voor de duur van een maand te schorsen in de bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde.

3. DE FEITEN

Uit de stukken is het volgende gebleken:

3.1. In januari 2008 is uit politieonderzoek gebleken dat een vogelhandelaar in Gelderland er illegale handelspraktijken met betrekking tot beschermde inheemse vogelsoorten op nahield;

3.2. Uit het politieonderzoek en uit het onderzoek dat de Algemene Inspectiedienst vervolgens heeft verricht is naar voren gekomen dat beklaagde UDD- en UDA- geneesmiddelen aan de betreffende vogelhandelaar leverde alsmede gezondheidsverklaringen voor diens vogels uitschreef, zonder de dieren in kwestie ooit te hebben gezien of onderzocht. De Algemene Inspectiedienst concludeerde voorts dat beklaagde in gebreke was gebleven ten aanzien van de nakoming van de administratieve verplichtingen die gelden bij de toepassing c.q. levering van gekanaliseerde diergeneesmiddelen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan. Ten aanzien van de door de klachtambtenaar gevorderde maatregel heeft beklaagde gesteld dat toewijzing daarvan het einde van zijn eenmanspraktijk betekent.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht.

5.2.  Bij de beantwoording van die vraag is van belang dat de wetgever ten aanzien van bepaalde diergeneesmiddelen heeft bepaald dat deze slechts door tussenkomst van een dierenarts verstrekt mogen worden, omdat deze middelen gevaarlijk voor de gezondheid van mens en dier kunnen zijn dan wel schade aan het milieu kunnen toebrengen. Deze zogeheten gekanaliseerde diergeneesmiddelen zijn onder te verdelen in de categorieën URA (uitsluitend op recept af te geven), UDA (uitsluitend door de dierenarts af te geven aan de eigenaar van een of meer dieren) en UDD (uitsluitend door de dierenarts toe te dienen).  Met betrekking tot de toepasselijke wettelijke regelgeving verwijst het college naar hoofdstuk IV van de Diergeneesmiddelenwet en hoofdstuk V van de Regeling diergeneesmiddelen.

5.3. Op grond van de stukken, daaronder de bekennende verklaringen die beklaagde ten overstaan van de politie en de Algemene inspectiedienst heeft afgelegd, acht het college bewezen dat beklaagde de hem verweten gedragingen heeft begaan. Aldus staat vast dat beklaagde UDD- en UDA- diergeneesmiddelen (in casu myxomatose vaccins en ESB3) aan een vogelhandelaar heeft geleverd zonder te weten voor welke dieren de middelen werden gevraagd en dat hij gezondheidsverklaringen voor diens vogels heeft uitgeschreven, zonder de betreffende dieren ooit te hebben gezien of onderzocht. Verder acht het college genoegzaam vast staan dat in ieder geval de afgifte van het UDA-geneesmiddel ESB3 meermaals en niet incidenteel heeft  plaatsgevonden en dat beklaagde met betrekking tot de levering van genoemde diergeneesmiddelen geen althans geen deugdelijke administratie bijhield en daarmee niet heeft voldaan aan het bepaalde in de artikelen 86, 87, en 96 van de Regeling Diergeneesmiddelen.

5.4. Beklaagde heeft aldus in strijd met de wet gehandeld. Toepassing van UDD-middelen is uitsluitend aan dierenartsen voorbehouden en levering van UDA-middelen, zonder de dieren waarvoor ze worden voorgeschreven te hebben gezien en onderzocht, is eveneens in strijd met de wettelijke voorschriften. Zonder diagnose kan niet verantwoord worden bepaald of een geneesmiddel effect kan sorteren of juist schade kan veroorzaken. Blijkens het dossier kon b eklaagde ten overstaan van de Algemene Inspectiedienst niet aangeven voor welke dieren hij de geneesmiddelen voorschreef en ook zijn administratie voldeed daardoor niet aan de daaraan te stellen eisen. Op grond van de verklaring die de vogelhandelaar ten overstaan van de politie heeft afgelegd lijkt tevens de conclusie gerechtvaardigd dat hij een deel van de bij beklaagde gekochte hoeveelheden ESB3 weer aan anderen heeft geleverd of wilde leveren, waar de wetgever met de kanalisatieregeling juist voor ogen stond onoordeelkundig gebruik door onbevoegde derden, met alle mogelijke kwalijke gevolgen van dien, te voorkomen.

5.5.  Voor zover al juist zou zijn dat beklaagde, zoals hij heeft aangevoerd, niet wist dat ESB3 een UDA-geregistreerd geneesmiddel betrof, dient die eventuele omstandigheid voor eigen risico te blijven. Beklaagde had van de kanalisatiestatus van dit geneesmiddel uit hoofde van zijn professie op de hoogte dienen te zijn, daargelaten dat deze ook op het etiket van een diergeneesmiddel wordt althans behoort te worden vermeld en op die wijze voor iedere gebruiker kenbaar is. Het college gaat voorts voorbij aan het verweer dat de betreffende vogelhandelaar beklaagde heeft bedrogen en opzettelijk onjuist heeft voorgelicht. Beklaagde heeft een eigen verantwoordelijkheid in deze en behoorde er op basis van eigen onderzoek op toe te zien dat gekanaliseerde diergeneesmiddelen slechts worden gebruikt als daarvoor een veterinaire noodzaak bestaat. Het is betrekkelijk naïef en veterinair gezien niet verantwoord om bij het voorschrijven van dergelijke medicatie en overigens ook ten aanzien van het uitschrijven van gezondheidsverklaringen uitsluitend af te gaan op mededelingen van de eigenaren of de houders van de betreffende dieren, die doorgaans niet veterinair geschoold zijn en die belang kunnen hebben bij het afgeven van onjuiste verklaringen.

5.6.  Ook ten aanzien van de uitgeschreven gezondheidsverklaringen voor vogels zonder deze gezien te hebben, heeft beklaagde veterinair onjuist en verwijtbaar gehandeld. In het maatschappelijke verkeer wordt aan een verklaring van een dierenarts veel gezag toegekend en verwacht mag worden dat een verklaring omtrent de gezondheidstoestand van een dier op eigen waarnemingen berust en eerst na een deugdelijk onderzoek wordt afgegeven. Daarvan is in casu geen sprake geweest. De handelwijze van beklaagde doet ernstig afbreuk aan het vertrouwen in de beroepsgroep en beklaagde heeft daarmee tevens het risico geschapen dat het welzijn van bepaalde dieren in gevaar kon komen.

5.7. Beklaagde heeft  ter verdediging nog aangevoerd dat de uitgeschreven gezondheidsverklaringen nietszeggend zijn, omdat niet te herleiden is op welke vogels deze betrekking hebben. Op een van die in het geding gebrachte verklaringen staat geschreven ‘’Hierbij verklaar ik dat de door mij onderzochte vogels vrij zijn van besmettelijke ziekten’’ gevolgd door de naam en het adres van de vogelhandelaar. Beklaagde heeft gesteld de verklaringen bewust algemeen zijn geformuleerd om de vogelhandelaar, die hij niet vertrouwde, met gelijke munt terug te betalen. Dit betoog acht het college allesbehalve overtuigend en maakt de handelwijze van beklaagde ook niet minder ernstig.  Niet gebleken is dat beklaagde de bedoelde verklaringen onder druk of dwang heeft uitgeschreven en ook kan niet worden uitgesloten dat op basis van zijn verklaringen er zieke en beschermde vogels aan mogelijk onwetende kopers zijn verkocht en dat de vogelhandelaar bij de verklaringen baat heeft gehad. Het college rekent het beklaagde voorts aan dat hij nauwelijks blijk heeft gegeven van inzicht in de onjuistheid van zijn handelen.

5.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond is. In de omstandigheden van het geval acht het college het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gegrond;

legt beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 1.000, =  overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

schorst beklaagde daarnaast voorwaardelijk in de bevoegdheid om de diergeneeskunde uit te oefenen voor een periode van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub e van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. J.Hilvering en drs. B. A.M. Austie, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                           mr. G.J. van Muijen