ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0211 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/64

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0211
Datum uitspraak: 15-10-2009
Datum publicatie: 27-10-2009
Zaaknummer(s): 2008/64
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Euthanasieadvies hond niet onjuist

Uitspraak in de zaak van

X te A, klager

tegen

Y te A , beklaagde

1.  DE PROCEDURE

De klacht is ontvangen op 30 juni 2008. Beklaagde heeft verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling heeft op 20 augustus 2009 plaatsgevonden. Beide partijen zijn daarbij verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht, zoals door beklaagde ter zitting desgevraagd nog toegelicht, houdt in dat beklaagde wordt verweten dat hij:

a. dringend en ten onrechte heeft geadviseerd de kat van klager te euthanaseren;

b. ondanks herhaalde verzoeken geen gevolg heeft gegeven aan een toezegging om gratis een tweede ‘scan’ te maken;

c. de bij het onderzoek op 18 april 2007 gemaakte echofoto van de kat niet aan klager ter beschikking heeft gesteld;

d. het voedingssupplement silymarin in capsules (in poedervorm) en niet in tabletvorm heeft verstrekt.

3. DE FEITEN

Uit de stukken is het volgende gebleken:

3.1. Klager is eigenaar van een kat met de naam Xxxxx. Blijkens het klachtformulier was de kat op het moment van indiening van de klacht ongeveer 22 jaar oud;

 3.2. Op 17 april 2007 heeft klager zich tot de praktijk gewend waar beklaagde werkt. Op de patiëntenkaart wordt vermeld dat de kat onder meer pijn aan zijn buik had, sloom was, veel dronk en was afgevallen. Bij dit consult is met beklaagde afgesproken dat de kat een nacht zou overblijven voor nader onderzoek;

3.3. Op 18 april 2007 heeft het nader (ook echografisch) onderzoek plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat de kat met ernstige gal- en leverproblemen kampte. Die middag is aan klager, die op dat moment onderweg was in een auto, op zijn mobiele telefoon door beklaagde althans door een van zijn collega’s telefonisch medegedeeld dat zijn kat erg ziek was. Over de precieze inhoud van dat telefoongesprek bestaat onvoldoende zekerheid. Klager stelt dat hij door beklaagde werd gebeld, die hem tijdens dat gesprek dringend heeft geadviseerd de kat te laten inslapen. Beklaagde heeft dit betwist door te stellen dat een collega het telefoongesprek heeft gevoerd en dat van een dringend advies geen sprake is geweest;

 3.4. Vast staat in ieder geval dat klager na het telefoongesprek naar de praktijk is gekomen en daar vervolgens aan de balie te woord is gestaan door beklaagde, die de mogelijkheid van euthanasie in overweging heeft gegeven. Klager heeft beklaagde daarop verteld dat hij in het verleden (in 1972) zelf ernstige gal en leverproblemen heeft gehad, zodanig dat zijn internist hem nog slechts enkele jaren te leven gaf, maar dat een langdurige prednisonbehandeling tot volledig herstel heeft geleid;

 3.5. Naar aanleiding van het gesprek tussen partijen is besloten om de kat een prednisonkuur te geven en is door beklaagde tevens een voedingssupplement (silymarin) voorgeschreven;

3.6. De kat is na enkele weken opgeknapt. In verband met het onverwachte herstel heeft beklaagde aangeboden gratis een nieuwe ‘scan’ te maken, om te beoordelen hoe de gal en lever er na de kuur uitzagen. De beloofde scan is nimmer gemaakt.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager. Uit de ter zitting door klager nog overgelegde foto’s is overigens gebleken dat de kat thans, ondanks zijn hoge leeftijd, in een goede conditie verkeert.

5.2. Het belangrijkste verwijt dat beklaagde wordt gemaakt, is dat hij op 18 april 2007, na het onderzoek van de kat, klager ten onrechte dringend zou hebben geadviseerd de kat te euthanaseren.

5.3. Alvorens tot bespreking van dit klachtonderdeel over te gaan overweegt het college dat uit het op 18 april 2007 verrichte nadere onderzoek van de kat onder meer is gebleken dat sprake was van afwijkende bloedwaarden, een sterke verhoging van het GPT enzym en dat op de gemaakte echobeelden een afwijkende structuur van de lever en sterk verwijde galgangen zichtbaar waren.

5.4. Beklaagde heeft ter zitting aangevoerd dat het nadere onderzoek van de kat niet door hem maar door een collega is uitgevoerd, dat een andere collega op 18 april 2007 het bewuste telefoongesprek met klager heeft gevoerd en dat hij, beklaagde, alleen de dierenarts is geweest die klager na het bewuste telefoongesprek te woord heeft gestaan bij aankomst op de praktijk. Wat hier ook van zij, niet in geschil is dat beklaagde op de hoogte was van de uitkomst van het verrichte onderzoek, dat hij de conclusies onderschreef en tot de zijne heeft gemaakt en deze vervolgens aan klager heeft medegedeeld, waarbij de mogelijkheid van euthanasie in overweging is gegeven.

5.5. In aanmerking genomen de ernst van de hiervoor beschreven bij het nader onderzoek geconstateerde afwijkingen, het feit dat de kat blijkens de patiëntenkaart zowel bij de buikpalpatie als bij het maken van de echofoto’s veel pijn had en mede gelet op de leeftijd van de kat, was het als zodanig ter sprake brengen van euthanasie naar het oordeel van het college veterinair niet onjuist of verwijtbaar. Dat het door beklaagde althans door een van zijn collega’s gegeven euthanasieadvies een dringend karakter zou hebben gehad is gemotiveerd betwist en niet komen vast te staan. Beklaagde heeft gesteld dat binnen de praktijk beleid is dat euthanasie alleen in overweging wordt gegeven als de kwaliteit van leven in het geding is en dat de beslissing daarover altijd aan de eigenaar wordt gelaten. Bovendien geldt dat voor zover al juist zou zijn dat beklaagde zich tegenover beklaagde dwingend zou hebben opgesteld, klager hem kennelijk heeft weten te overreden. Per saldo dient immers te worden vastgesteld dat de kat niet is geëuthanaseerd en dat beklaagde op de praktijk is ingegaan op het voorstel van klager om de kat een prednisonkuur voor te schrijven. Het feit dat beklaagde daar weinig heil van verwachtte en dit ook heeft uitgesproken, acht het college gelet op de onderzoeksresultaten evenmin verwijtbaar. Dat achteraf bezien een juiste keuze is gemaakt en dat het de verdienste van klager is geweest dat de prednisonbehandeling is ingezet en de kat is hersteld, betekent niet dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld door in de gegeven omstandigheden een gereserveerde prognose te geven en euthanasie aan de orde te stellen. Overigens kan niet zonder meer worden aangenomen dat de ingezette behandeling in andere vergelijkbare gevallen steeds effect zal sorteren.

5.6. Ook voor het overige ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dat hij het voedingssupplement silymarin in capsules heeft  meegeven –die klager moest doorknippen, hetgeen met veel geknoei gepaard ging- levert geen vergrijp op dat tuchtrechtelijk zou moeten worden bestraft, daargelaten dat deze kwestie veeleer de praktijk aangaat dan beklaagde persoonlijk. Behalve dat beklaagde er ter zitting nog op heeft gewezen dat het poeder uit de capsules ook op nat vlees kan worden aangebracht en op die wijze kan worden toegediend en dat zijn praktijk alleen capsules op voorraad heeft, stond het klager bovenden vrij het middel elders in tabletvorm te betrekken.

5.7. Ten aanzien van het verwijt dat beklaagde zijn toezegging om een tweede gratis ‘scan’ te maken geen gestand heeft gedaan, zijn door partijen tegenstrijdige lezingen gegeven en is niet duidelijk geworden wie van hen het initiatief tot het maken van een afspraak zou nemen. Dit verwijt heeft voorts betrekking op de communicatie c.q. de wijze waarop klager door beklaagde is bejegend en volgens vaste jurisprudentie valt de bejegening van eigenaren van dieren buiten de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde en kan daarover niet worden geklaagd, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden. Dit is hier niet het geval geweest, omdat deze kwestie zich ná het herstel van de kat heeft voorgedaan. Dit klachtonderdeel moet dan ook worden afgewezen, hetgeen tevens geldt voor het verwijt dat beklaagde de bij het nader onderzoek op 18 april 2007 gemaakte echofoto niet aan klager wilde of heeft kunnen afgeven. Hoewel klager daar aan twijfelt, is voor het college voldoende aannemelijk geworden dat de echofoto daadwerkelijk is gemaakt. Dat de beelden kennelijk niet zijn opgeslagen in een computerbestand wordt door het college in dit geval niet verwijtbaar geacht, nu de conclusies die op basis van de beelden zijn getrokken op de patiëntenkaart staan genoteerd. Ook het feit  dat beklaagde ten onrechte heeft gesproken over een ‘scan’ terwijl een ‘echo’ is bedoeld, acht het college niet zodanig verwijtbaar dat daarvoor het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. Deze twee begrippen worden in het spraakgebruik vaker verwisseld.

5.8. De conclusie is dan dat er geen althans onvoldoende aanleiding is te oordelen dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij jegens de kat van klager diende te betrachten of dat hij anderszins veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard. 

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. J.Hilvering en drs. B.A.M. Austie in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzer                                                             mr. G.J. van Muijen