ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0207 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/61

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0207
Datum uitspraak: 23-07-2009
Datum publicatie: 30-09-2009
Zaaknummer(s): 2008/61
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: onvoldoende adequaat handelen tijdens een weekenddienst ten aanzien van een ernstig zieke hond

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

tegen

Y, beklaagde

1. PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek.

1.2. De klacht is ter openbare zitting van 11 juni 2009 behandeld. Beide partijen zijn daarbij verschenen. Beklaagde werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mevrouw mr. Z.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde tijdens een weekenddienst heeft nagelaten aanvullend onderzoek te doen en niet adequaat heeft gehandeld ten aanzien van de ernstig zieke hond van klaagster, die in een levensbedreigende situatie verkeerde.

3. DE FEITEN

Uit de stukken blijkt het volgende:

-          Omdat de hond van klaagster, een Rottweiler met de naam XXXXX, al enkele dagen vrij sloom was en een opgezette buik had, heeft klaagster op zondag 13 april 2008 telefonisch contact opgenomen met beklaagde, de dienstdoende dierenarts. Afgesproken werd dat klaagster een uur later met de hond naar de praktijk zou komen waar beklaagde werkzaam is;

-          Na aankomst op de praktijk heeft beklaagde een buikpalpatie verricht en een bloedonderzoek uitgevoerd. Daaruit bleek dat de hond ernstige bloedarmoede had (met een bloedwaarde van 17). Voorts heeft beklaagde geconstateerd dat de hond de symptomen van een shock vertoonde. De hond werd aan een infuus met vocht gelegd. Voor het overige heeft vervolgens geen behandeling  plaatsgevonden omdat er een discussie tussen partijen ontstond en klaagster de hond op enig moment (met infuus) mee naar huis heeft genomen. Op verzoek van klaagster en haar partner heeft beklaagde nog wel de eigen dierenarts gebeld, maar toen hij geen gehoor kreeg, heeft beklaagde een bericht ingesproken waarin de eigen dierenarts is gevraagd terug te bellen. Naar later is gebleken heeft de eigen dierenarts het bericht eerst een dag later afgeluisterd;

-          Thuisgekomen is klaagster op zoek gegaan naar een andere dierenarts. Bij de kliniek waar zij uiteindelijk terecht kon is op basis van een echografisch onderzoek en een punctie vastgesteld dat de hond een tumor aan de milt had en dat de buikholte vol bloed zat. De hond is met spoed geopereerd, kwam aanvankelijk goed uit de operatie, maar is enige uren nadien toch komen te overlijden.

4. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER

Klaagster stelt dat beklaagde ondanks herhaaldelijk aandringen op de bewuste zondag geen verder onderzoek heeft willen doen en de hond slechts daar wilde houden tot de volgende ochtend, waarna klaagster naar de praktijk van haar eigen dierenarts kon gaan. Klaagster stelt dat het aanbrengen van het infuus geruime tijd heeft geduurd omdat de batterij van de behandeltafel leeg was. Klaagster is van mening dat beklaagde nader onderzoek had moeten doen dan wel de hond direct had moeten doorsturen naar een specialist.

5. HET VERWEER

Beklaagde stelt dat hij na de buikpalpatie aan klaagster heeft verteld dat hij niet over echoapparatuur beschikte om vast te stellen of er sprake was van een inwendige bloeding. Beklaagde stelt dat de hond vanwege symptomen van een shock en omdat bloedonderzoek uitwees dat de hond ernstige bloedarmoede had aan een infuus met vocht is gelegd. Het opladen van de batterij van de behandeltafel heeft volgens beklaagde hooguit vijf minuten geduurd. Beklaagde stelt dat voor hem prioriteit had dat de hond uit de shocktoestand zou raken en dat aan klaagster en haar partner is medegedeeld dat indien de bloedwaarde van de hond verder zou dalen, overgegaan zou worden tot een bloedtransfusie. Aan klaagster en haar partner is tevens verteld dat een eventuele operatie elders zou moeten worden uitgevoerd vanwege het ontbreken van de vereiste narcosemogelijkheden en bewaking in de praktijk waar beklaagde werkt. Beklaagde stelt bij zijn vertrek naar huis met zijn werkgever, die naast de praktijk woont en bij wie alle aan de praktijk gerichte telefoontjes in eerste instantie binnenkomen, te hebben afgesproken dat indien de eigen dierenarts van klaagster terug zou bellen, deze gevraagd zou moeten worden een echografie van de hond van klaagster te maken.

6. DE BEOORDELING

6.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

6.2. Het college acht begrijpelijk en aanvaardbaar dat beklaagde zich tijdens het bewuste consult, gelet op het feit dat de hond de symptomen van een shock vertoonde, in eerste instantie heeft gericht op het stabiliseren van de toestand van de hond door het geven van een infuus met vocht. Overigens is onvoldoende gebleken dat het aanbrengen van dat infuus vanwege het opladen van de batterij van de behandeltafel onredelijk lange tijd heeft geduurd, in die zin dat dit nadelige consequenties voor de hond heeft gehad.  Ook het verrichten van een bloedonderzoek en de buikpalpatie was veterinair gezien juist, zij het dat daar naar het oordeel van het college ook een punctie bij had gepast, om zekerheid te krijgen over een eventuele bloeding van tumoren in de buik. Het college ziet voorts onvoldoende aanleiding om beklaagde aan te rekenen dat de praktijk waar hij werkzaam is niet over echoapparatuur beschikt voor verder onderzoek. Ter zitting heeft klaagster desgevraagd aangegeven dat zij beklaagde op zichzelf ook niet verwijt dat zij eerst na ongeveer een uur na haar telefonische hulpvraag bij beklaagde terecht kon.

6.3.            Beklaagde heeft naar het oordeel van het college in het vervolgtraject wél

klachtwaardig gehandeld. Weliswaar heeft hij aangevoerd dat hij een bloedtransfusie wilde verrichten als de toestand van de hond verder zou verslechteren, maar daargelaten dat klaagster uitdrukkelijk heeft betwist dat daarover met haar is gesproken, heeft beklaagde het college niet duidelijk kunnen maken hoe hij een en ander feitelijk had willen realiseren. Vast staat ook dat een bloedtransfusie niet heeft plaatsgevonden, wat daar ook de reden van is geweest. Het college sluit op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet uit dat een ontstane gespannen sfeer ter plekke daaraan heeft bijgedragen. Ook echter als dat het geval zou zijn geweest dan wel voor zover beklaagde eenvoudigweg niet voldoende technische middelen ter beschikking stonden, had het op zijn weg gelegen alles in het werk te stellen om er voor te zorgen dat de hond terstond bij een andere dierenarts terecht kon voor nader onderzoek c.q. behandeling. In plaats daarvan heeft beklaagde de hond aan klaagster en haar partner meegegeven en volstaan met het inspreken van een bericht op de mobiele telefoon van de eigen dierenarts met het verzoek contact met klaagster op te nemen. Beklaagde mocht er in redelijkheid niet vanuit gaan dat die eigen dierenarts, die geen weekenddienst had, het ingesproken bericht die zondag nog tijdig zou horen.  In de wetenschap dat de hond ernstig ziek was heeft beklaagde de situatie aldus naar het oordeel van het college te zeer op zijn beloop gelaten en de regie over de zorg voor de hond uit handen gegeven en daarmee niet de professionaliteit aan de dag gelegd die van een dierenarts mag worden verwacht.

6.4. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het college van oordeel dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts jegens de hond van klaagster diende te betrachten. De klacht is in zoverre dan ook gegrond. In de omstandigheden van het geval acht het college een berisping een passende en geboden maatregel.

6.5. Het college merkt ten overvloede nog op dat, hoewel daar als zodanig niet over is geklaagd, beklaagde veterinair niet juist heeft gehandeld door de hond zonder instructies aan een intraveneus infuus mee te geven, met alle risico’s van dien. N iet gebleken is dat klaagster of haar partner gekwalificeerd waren om met een intraveneus infuus om te gaan. Nu deze kwestie echter geen onderdeel van de klacht uitmaakt, volstaat het college met deze opmerking en zullen aan deze handelwijze geen gevolgen worden verbonden.

7. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gegrond;

Geeft beklaagde een berisping, als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                                mr. G.J. van Muijen