ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0206 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/60

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0206
Datum uitspraak: 23-07-2009
Datum publicatie: 30-09-2009
Zaaknummer(s): 2008/60
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: hond na operatie te vroeg mee naar huis gegeven?

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

tegen

Y, beklaagde

1.  PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek.

1.2. De klacht is ter zitting van 11 juni 2009 behandeld. Klaagster is daarbij verschenen tezamen met haar echtgenoot en haar gemachtigde, mr. Z.

Beklaagde is verschenen tezamen met haar gemachtigde, mr. W.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde de hond van klaagster na een operatie te vroeg mee naar huis gegeven, als gevolg waarvan de hond is komen te overlijden

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER

3.1. Klaagster is eigenaresse van een Engelse bulldog met de naam XXXXX. Op 17 januari 2007 heeft de hond een knieoperatie ondergaan, die door beklaagde is uitgevoerd.

3.2. Volgens afspraak heeft klaagster op de dag van de operatie met beklaagde telefonisch contact opgenomen. Klaagster stelt dat het eerste gesprek rond 11:30 uur heeft plaatsgevonden en dat beklaagde haar daarbij heeft medegedeeld dat de hond niet goed wakker en erg benauwd was, dat men nog met haar bezig was en dat klaagster een uur later mocht terugbellen. Bij het tweede telefoongesprek, heeft beklaagde volgens klaagster wederom aangegeven dat de hond benauwd was en dat zij een half uur later mocht terugbellen. Klaagster stelt dat zij om 13:45 uur is gebeld met de mededeling dat de hond kon worden opgehaald.

3.3. Klaagster is hierna met een vriendin naar de kliniek gegaan. Zij stelt dat de hond bij aankomst niet op haar reageerde. Volgens klaagster is er door beklaagde vervolgens niet of nauwelijks over de nazorg besproken, maar is alleen geadviseerd om de hond bij thuiskomst Bisolvon te geven. Onderweg naar huis ontstonden er al snel problemen. De hond werd kortademig en klaagster heeft bij thuiskomst het advies van beklaagde gevolgd en de hond Bisolvon toegediend, dat door de hond echter direct weer werd uitgespuugd. Omdat de hond steeds benauwder werd, heeft klaagster telefonisch contact met beklaagde opgenomen, die adviseerde met spoed naar haar eigen dierenarts te gaan. De eigen dierenarts van klaagster heeft geconstateerd dat de tong van de hond verdikt en blauw was. Aan de hond werd zuurstof en medicatie toegediend, maar haar toestand verbeterde niet en in overleg is besloten de hond te euthanaseren. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft klaagster een schriftelijk verklaring in het geding gebracht van de betreffende vriendin, die bij het ophalen van de hond en de terugreis aanwezig is geweest.

4. HET VERWEER

Beklaagde betwist dat de hond in een slechte toestand verkeerde op het moment van  vertrek uit de kliniek. Beklaagde stelt dat zij aan klaagster tijdens het eerste  telefoongesprek op de dag van de operatie heeft medegedeeld dat de operatie naar wens verliep, maar dat deze op dat moment nog gaande was en alleen iets langer duurde dan verwacht, vanwege stugheid van het bindweefsel. Volgens beklaagde heeft de hond de operatiekamer kort voor 12:00 uur verlaten en zijn er vervolgens observaties en klinische controles uitgevoerd, met name ten aanzien van de slijmvliezen. Geconstateerd werd dat de hond vanwege opwinding twee keer kortstondig een iets minder roze tong had, waarna met een masker korte tijd extra zuurstof is toegediend, hetgeen aan klaagster is medegedeeld tijdens het tweede telefoongesprek dat omstreeks 12:15 uur tussen partijen plaatsvond. Beklaagde stelt dat de hond hierna omstreeks 12:25 uur naar de verpleegafdeling is gegaan en vanaf dat moment rustig, stabiel, goed wakker en aanspreekbaar was en dat aan klaagster rond 13:15 uur telefonisch is medegedeeld dat de hond kon worden opgehaald. Beklaagde stelt dat klaagster om 14:15 uur arriveerde en dat zij met klaagster de nazorginstructies heeft doorgenomen en daarbij heeft geadviseerd de hond bij thuiskomst 2 ml Bisolvon te geven. Beklaagde stelt dat zij dat niet zou hebben gedaan als de toestand van de hond op dat moment niet goed zou zijn geweest.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als goed dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van  de hond van klaagster.

5.2.     Gebleken is dat de standpunten van partijen ten aanzien van de gesteldheid van de

hond bij het vertrek uit de kliniek lijnrecht tegenover elkaar staan. Bij gebreke van toereikend aanvullend bewijs ziet het college geen aanleiding om aan de verklaring(en) van de ene partij op dit punt meer gewicht toe te kennen dan aan die van de andere partij. In dat kader overweegt het college nog dat uit de verklaring van de vriendin van klaagster weliswaar zou kunnen worden geconcludeerd dat de hond bij aankomst in de kliniek niet op klaagster reageerde, maar niet dat de hond al kortademig was vóór vertrek uit de kliniek. Ook het enkele feit dat de hond door een assistent naar de auto van klaagster werd gedragen rechtvaardigt die conclusie niet. Het college acht aannemelijk,  zoals beklaagde heeft gesteld, dat dit bij ieder geopereerd dier gebeurd en beleid van de kliniek betreft. Bij deze stand van zaken kunnen de feiten omtrent de gesteldheid van de hond bij vertrek uit de kliniek niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Nu geen sectie op het lichaam van de hond is verricht, is de precieze doodsoorzaak van de hond ook niet bekend. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de hond bij vertrek uit de kliniek in een zodanig slechte conditie verkeerde dat het veterinair onverantwoord was hem mee naar huis te geven.  Niet kan worden uitgesloten dat kort na het vertrek uit de kliniek een onvoorziene complicatie is opgetreden. Overigens acht het college onwaarschijnlijk dat het toedienen van Bisolvon door klaagster na thuiskomst de situatie heeft verslechterd, nu klaagster onbestreden heeft gesteld dat de hond van dit medicijn op dat moment nauwelijks iets heeft binnengekregen.

5.3.     Het dossier en het verhandelde ter zitting heeft het college overigens

geen aanleiding gegeven te concluderen dat beklaagde voor, tijdens of na de operatie veterinair onzorgvuldig heeft gehandeld. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het verhoogde narcoserisico bij (Franse en Engelse) bulldogs vanwege te nauwe trachea heeft onderkend.  Een week voor de operatie heeft in dat kader een uitvoerig preoperatief onderzoek plaatsgevonden (pre-anesthetisch onderzoek met thoraxopname), waarbij tevens nazorginstructies op schrift aan klaagster zijn uitgereikt en zijn besproken en Bisolvon is meegegeven, teneinde in de week voorafgaande aan de operatie de trachea van de hond zo veel mogelijk vrij van slijm te houden. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen naar voren gekomen die er op duiden dat er qua anesthesie, medicatie dan wel ten aanzien van het toezicht op de hond na de operatie nalatig is gehandeld.

5.4. Tenslotte overweegt het college dat, voor zover klaagster beklaagde heeft verweten dat zij na het overlijden van de hond niet direct telefonisch contact met haar heeft opgenomen en geen medeleven heeft getoond, daargelaten dat beklaagde stelt dat zij om haar moverende reden daarmee een dag heeft gewacht, in een procedure als de onderhavige naar  vaste jurisprudentie niet kan worden geklaagd over de wijze waarop eigenaren van dieren door een diergeneeskundige worden bejegend, tenzij de zorg voor het dier daaronder zou hebben geleden. Dit laatste is niet het geval geweest, nu het klachtonderdeel ziet op een tijdstip dat valt na het overlijden van de hond.

5.5  . Op grond van het bovenstaande is het college van oordeel dat de klacht ongegrond

dient te worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                                mr. G.J. van Muijen