ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0204 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/97

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0204
Datum uitspraak: 20-08-2009
Datum publicatie: 30-09-2009
Zaaknummer(s): 2008/97
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:  "spat" gemist?

Uitspraak in de zaak van

X , klager

tegen

Y, beklaagde

1.  DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek.

1.2. De klacht is ter zitting van 23 juli 2009 behandeld. Klager is daarbij verschenen tezamen met zijn echtgenote. Beklaagde is eveneens verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde in februari 2007 een ondeugdelijk keuringsrapport heeft uitgebracht met betrekking tot een paard, dat kort nadien door klager is gekocht. Meer in het bijzonder wordt beklaagde verweten dat hij in het betreffende rapport niet heeft genoteerd dat het paard de aandoening spat had. Klager stelt dat achteraf is gebleken dat die aandoening reeds zichtbaar was op de röntgenfoto’s die beklaagde bij zijn keuring heeft gemaakt. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft klager verklaringen van twee andere dierenartsen in het geding gebracht, die de betreffende foto’s hebben bekeken.

3. DE FEITEN

3.1 Beklaagde heeft op 14 februari 2007 het paard ‘XXXXXXXXX’ (stamboeknaam T en levensnummer yyyyyyyy) gekeurd in opdracht van een aspirant koper. Beklaagde heeft de opdrachtgever van de keuring een negatief aankoopadvies gegeven, vanwege gebleken röntgenologische afwijkingen aan het linker straalbeen. Ten behoeve van de opdrachtgever is geen keuringsrapport opgemaakt. Dat is korte tijd later alsnog gebeurd op verzoek van de eigenaresse van het paard, die ook de gemaakte röntgenfoto’s toegezonden heeft gekregen.

3.2. Beklaagde heeft ten aanzien van het röntgenologisch onderzoek in zijn rapport onder meer de volgende bevindingen genoteerd:

- straalbeen                           linksvoor        3          rechtsvoor     2

- kootgewricht                      linksvoor        2          rechtsvoor     2

- sesambeenderen                linksvoor        2          rechtsvoor     2

- spronggewricht                  linksachter     2          rechtsachter 2

Als conclusie heeft beklaagde in zijn keuringsrapport geschreven “klinisch en röntgenologisch acceptabel, met uitzondering van het linker straalbeen.Verhoogd risico’’.

3.3. Enige weken na de keuring heeft klager zich als aspirant koper voor het paard aangediend. Uit het verhandelde ter zitting heeft het college begrepen dat klager het keuringsrapport van beklaagde vóór de koop van het paard niet zelf heeft gezien, maar dat hij van de eigenaresse van het paard heeft vernomen dat het straalbeen linksvoor was ingedeeld in klasse 3. Voorts staat niet ter discussie dat de door beklaagde gemaakte röntgenfoto’s nog vóór de koop door de eigen dierenarts van klager (tevens dierenarts van de eigenaresse van het paard) zijn beoordeeld, die de conclusies van beklaagde onderschreef, althans daar geen kanttekeningen bij heeft geplaatst. Klager heeft het paard vervolgens op 26 februari 2007 gekocht voor een bedrag van € 5.000.

3.4. Op 29 april 2008, derhalve ruim een jaar later, heeft er opnieuw een keuring van

het paard plaatsgevonden in verband met een mogelijke verkoop. Daarbij is gebleken dat het paard aan beide spronggewrichten ernstige artrotische veranderingen (spat) had.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE ONTVANKELIJKHEID

Het college heeft ook ambtshalve te beoordelen of klager in zijn klacht ontvankelijk is.

Het enkele feit dat klager op het moment van de keuring nog geen eigenaar van het

paard was en het feit dat die keuring niet in zijn opdracht is verricht, staat naar het

oordeel van het college in casu niet aan de ontvankelijkheid van de klacht in de weg. In

tuchtrechtelijk opzicht is niet van belang wie de opdracht tot keuring heeft gegeven,

maar staat slechts het diergeneeskundig handelen van een dierenarts ter beoordeling.

Het belang van een deugdelijk keuringsrapport is met name gelegen in het verantwoord

gebruik van het betrokken dier door diegenen aan wie het dier is of wordt toevertrouwd,

daaronder bijv. ook een opvolgend eigenaar. Voorkomen dient te worden dat een dier

op een andere wijze wordt gebruikt dan waarvoor het geschikt is. Daarnaast geldt in zijn

algemeenheid dat een dierenarts dient in te staan voor hetgeen hij of zij in een

keuringsrapport omtrent de gezondheidstoestand van een dier vermeldt. Een en ander

betekent dat klager in zijn klacht kan worden ontvangen.

6. DE INHOUDELIJKE BEOORDELING

6.1. Ter beoordeling staat de vraag of beklaagde bij de keuring van het betreffende paard en het opstellen van het keuringsrapport in gebreke is gebleven, waarbij door het college als maatstaf wordt aangehouden of beklaagde als redelijk bekwaam handelend dierenarts heeft gehandeld. Meer in het bijzonder is de vraag aan de orde of beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld door in het keuringsrapport de spronggewrichten in te delen in klasse 2. Het college overweegt hieromtrent het volgende.

6.2.  Het college neemt tot uitgangspunt het door beklaagde gebruikte onderzoeksrapport, dat is ontworpen door de Groep Geneeskunde van het Paard van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, waarbij als leidraad geldt het boek ’De veterinaire keuring van het paard door Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, Barneveld en Van den Belt, Libre BV Leeuwarden, 2007’. De daarin vermelde objectieve maatstaven en in acht te nemen voorschriften bij de keuring van een paard zijn algemeen aanvaard. Onder meer is gebruikelijk en algemeen aanvaard om bij beoordeling van de röntgenfoto’s de straalbenen, kootgewrichten, sesambeenderen en de spronggewrichten in te delen in verschillende kwaliteitsklassen. De klassen 0 (gaaf), 1 (goed) en 2 (voldoende) worden als acceptabel beschouwd. Indeling in klasse 3 duidt op een verhoogd risico voor de toekomst en klasse 4 is onacceptabel. Van belang is uiteraard steeds voor welk gebruiksdoel een paard wordt gekeurd, waarvan in een onderzoeksrapport melding dient te worden gemaakt.

6.3. Het college heeft de door beklaagde gemaakte r ö ntgenopnames beoordeeld en geconcludeerd dat op het moment van keuring in beide spronggewrichten sprake was van een versluierde c.q. onregelmatige gewrichtsspleet, subchondrale cystes en haakvorming, overeenkomstig hetgeen beklaagde in zijn verweerschrift heeft aangegeven. Bij dergelijke afwijkingen is er discussie mogelijk over de vraag of indeling in klasse 2 of 3 dient plaats te vinden. Het College acht verdedigbaar en tuchtrechtelijk onvoldoende verwijtbaar dat beklaagde in dit geval voor klasse 2 heeft gekozen. Daarbij wordt door het college met name betekenis toegekend aan het feit dat beklaagde het paard voorafgaande aan het maken van de r ö ntgenfoto’s ook klinisch heeft onderzocht. Beklaagde heeft ter zitting gesteld dat hij bij zijn klinische beoordeling onder meer een zogeheten spatproef heeft uitgevoerd en het paard op kreupelheid heeft onderzocht, maar geen afwijkingen heeft kunnen waarnemen. Het college deelt de opvatting van beklaagde, dat een röntgenologische onderzoek steeds in samenhang met de klinische bevindingen dient te worden beoordeeld. Het college stelt overigens vast dat uit de eigen stellingen van klager blijkt dat zijn eigen dierenarts ook achteraf nog tegenover klager heeft aangegeven dat op het moment van keuring waardering van de spronggewrichten in klasse 2 verdedigbaar was, zij het dat daarbij in diens visie een toelichting in het rapport had moeten worden gegeven. Verder stelt het college vast dat de andere dierenartsen die de door beklaagde gemaakte r ö ntgenfoto’s achteraf hebben bekeken zich niet hebben uitgelaten over de klasse waarin de spronggewrichten door beklaagde hadden moeten worden ingedeeld.

6.4. Ook voor het overige is het college van oordeel dat onvoldoende gebleken dat beklaagde bij de keuring en het maken van het keuringsrapport zodanig in gebreke is gebleven dat een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. Beklaagde heeft bij de r ö ntgenologische keuring voldoende (22) foto’s gemaakt en deze zijn naar het oordeel van het college ook van voldoende kwaliteit. Beklaagde was niet gehouden nog een nadere toelichting op de klassering van de spronggewrichten te geven en het feit dat het rapport niet door de opdrachtgever is ondertekend is naar het oordeel van het college niet zodanig verwijtbaar dat daaraan een tuchtrechtelijk gevolg moet worden verbonden. Beklaagde heeft voor het ontbreken van die handtekening een plausibele verklaring gegeven, namelijk dat de opdrachtgever na het mondeling gegeven negatieve aankoopadvies geen belang meer had bij een schriftelijk weergave van de bevindingen van beklaagde en dat dit rapport naderhand (met toestemming van voormelde opdrachtgever) ten behoeve van de eigenaresse van het paard is opgemaakt. Tenslotte overweegt het college dat de keuring heeft plaatsgevonden met het oog op gebruik van het betreffende paard in de sport en dat uit het rapport van beklaagde geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat hij het paard daarvoor niet geschikt achtte althans problemen voor de toekomst verwachtte, vanwege de geconstateerde afwijkingen aan het straalbeen. Niet ter discussie staat dat beklaagde de opdrachtgever van de keuring heeft afgeraden het paard te kopen en dat klager daarvan op de hoogte was.

6.5.  Het geheel overziend is het college van oordeel dat beklaagde in redelijkheid tot zijn bevindingen in het keuringsrapport heeft kunnen en mogen komen en dat hij binnen de grenzen heeft gehandeld van hetgeen van hem als redelijk bekwaam handelend dierenarts mocht worden verwacht. Dit betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

7. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                                mr. G.J. van Muijen