ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0203 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/73

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0203
Datum uitspraak: 20-08-2009
Datum publicatie: 30-09-2009
Zaaknummer(s): 2008/73
Onderwerp:
  • Honden
  • Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: zelden voorkomende complicatie (verhoogde liquordruk) rechtvaardigt i.c. handelwijze dierenarts

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

tegen

Y, beklaagde

1.  DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek.

1.2. De klacht is ter zitting van 23 juli 2009 behandeld. Klaagster is daarbij verschenen tezamen met haar echtgenoot. Beklaagde is niet verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde een te groot risico heeft genomen door te besluiten de hond van klaagster te opereren, terwijl hij wist dat er sprake was van verhoogde liquordruk, welke informatie hij vóór de operatie tegenover klaagster zou hebben verzwegen. Klaagster stelt dat zij niet met de operatie van haar hond had ingestemd, indien zij vooraf van de risico’s zou hebben geweten.

3. DE FEITEN

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken:

-          Omdat de hond van klaagster, een St. Bernard met de naam XXXXX, begin 2008 enkele keren uitvalsverschijnselen had vertoond en onderzoeken door de eigen dierenarts daaromtrent te weinig duidelijkheid gaven, heeft klaagster zich tot beklaagde gewend voor een nader onderzoek, onder meer ten aanzien van de vraag of de hond de aandoening ‘Wobbler’ had;

-          Het consult heeft volgens het klaagschrift op 16 maart 2008 plaatsgevonden. Bij aankomst op de praktijk van beklaagde is de hond gecollabeerd. In het patiëntenverslag wordt vermeld dat de hond op dat moment tevens tetraparetisch was (c.q. verlammingsverschijnselen vertoonde) alsmede soporeus (c.q. nauwelijks bij bewustzijn);

-          Beklaagde heeft de hond vervolgens onderzocht. Klaagster en haar echtgenoot zijn tijdens dat onderzoek in een naburig dorp gaan wandelen;

-          Beklaagde heeft bij zijn onderzoek een liquorpunctie verricht en aansluitend -onder narcose- een myelogram gemaakt en aan de hand daarvan geconcludeerd dat de hond een hernia in de hals had ( cervicale hernia) en dat er sprake was van verhoogde liquordruk, die overigens niet door de punctie was veroorzaakt. De liquor zelf was blijkens het patiëntenverslag niet afwijkend en egaal roze van kleur;

-          Beklaagde heeft na zijn onderzoek telefonisch contact opgenomen met klaagster althans haar echtgenoot. Over de precieze inhoud van dat telefoongesprek lopen de lezingen van partijen uiteen. Vast staat wél dat daarbij door althans namens klaagster is ingestemd met een operatie;

-          Na de operatie moest de hond noodgedwongen kunstmatig worden beademd. Omdat de hond ook na 24 uur niet in staat bleek zelfstandig te ademen, is in overleg besloten de hond te laten inslapen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1.  Het college stelt voorop dat de precieze doodsoorzaak van de hond niet is komen vast te staan. Beklaagde heeft na het overlijden van de hond voorgesteld sectie te laten verrichten, maar klaagster heeft daar, om haar moverende redenen, niet aan willen meewerken.

5.2. Niet ter discussie staat dat beklaagde vóór de operatie kennis droeg van de verhoogde liquordruk, die uit zijn onderzoek naar voren was gekomen en waarmee hij plotseling werd geconfronteerd. Door het college dient te worden beoordeeld of de beslissing van beklaagde om de operatie ondanks de geconstateerde verhoogde liquordruk en zonder verder onderzoek door te zetten veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest.

5.3. Het college overweegt dat de complicatie van verhoogde liquordruk zelden voorkomt en dat beklaagde daar voorafgaande aan zijn onderzoek niet op bedacht hoefde te zijn. Klaagster heeft ter zitting nog eens nadrukkelijk aangegeven dat de symptomen die de hond bij aankomst op de praktijk vertoonde niet veel te betekenen hadden en dat die zich in het verleden eerder kortdurend in stress-situaties hadden voorgedaan en in dit geval naar haar overtuiging te maken hadden met de lange autorit die de hond achter de rug had. Uit het patiëntenverslag blijkt overigens dat de hond ten tijde van het onderzoek minder soporeus was dan bij aankomst. Bij de te maken afweging gold voorts dat beklaagde een operatie van een halshernia te verrichten had, die onder normale omstandigheden niet bijzonder ingrijpend hoefde te zijn en een goede prognose had en dat de hond nog onder narcose verkeerde en in principe aansluitend aan het onderzoek zou kunnen worden geopereerd.

5.4. Tegen de hiervoor beschreven achtergrond, waarbij voor het college de doorslag geeft dat de complicatie zelden voorkomt, dat daarvoor geen oorzaak aan te wijzen viel en dat de hond geen verdere symptomen vertoonde, terwijl de symptomen die hij bij aankomst vertoonde niet in verband hoefden te worden gebracht met de verhoogde liquordruk omdat daarvoor een andere aannemelijke verklaring kon worden gegeven (nl. een stressreactie na de lange autorit), ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te besluiten de operatie door te zetten, naar hij overigens zelf stelt in overleg met klaagster en haar echtgenoot.

5.5. Met betrekking tot de stelling dat beklaagde de informatie over de verhoogde liquordruk jegens klaagster heeft verzwegen, kan door het college slechts worden vastgesteld dat de verklaringen van partijen hieromtrent lijnrecht tegenover elkaar staan. Beklaagde stelt dat hij klaagster althans haar echtgenoot ná zijn onderzoek en vóór de operatie uitdrukkelijk heeft gewezen op de risico’s vanwege de hoge liquordruk, dat hij tevens –zo heeft het college begrepen- een second opinion zou hebben aangeboden, waar geen gebruik van is gemaakt en dat in overleg is besloten de operatie toch door te zetten. Klaagster stelt daartegenover dat pas ná de operatie over de verhoogde liquordruk is gesproken en dat beklaagde het vooraf uitermate positief inzag en op geen enkele wijze over verhoogde risico’s heeft gesproken. Door de tegenstrijdige verklaringen op dit punt en bij gebreke van toereikend aanvullend bewijs, kan niet worden vastgesteld welke stelling voor juist moet worden gehouden, hetgeen –naar vaste jurisprudentie- betekent dat dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen.

5.6. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de slotsom dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                                           mr. G.J. van Muijen