ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0200 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2007/91

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0200
Datum uitspraak: 20-08-2009
Datum publicatie: 29-09-2009
Zaaknummer(s): 2007/91
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: toepassen (krop)sondevoeding bij zieke vogel veterinair niet onjuist

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

tegen

Y, beklaagde sub 1

Z, beklaagde sub 2

hierna tezamen te noemen:     beklaagden

1.  DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweer;

- de repliek;

- de dupliek.

.

1.2. De klacht is ter zitting van 23 juli 2009 behandeld. Klaagster is daarbij verschenen, bijgestaan door haar zoon en schoonzoon, die als haar gemachtigden het woord hebben gevoerd. Beklaagden zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2. DE KLACHT

2.1. De klacht die klaagster aanvankelijk had geformuleerd is in de loop van de procedure deels achterhaald gebleken, althans zijn onderdelen daarvan in een later stadium van de procedure niet langer gehandhaafd. Zo heeft klaagster in de loop van de procedure inzage in het sectierapport gekregen en heeft zij achteraf bezien ook geen bezwaar meer tegen het feit dat de sectie niet bij de universiteit in Utrecht maar elders is verricht.

2.2. Mede g elet op het vorenstaande heeft het college ter zitting geconcludeerd dat de nog resterende klacht er welbeschouwd op neerkomt dat beklaagden wordt verweten dat zij het overlijden van de vogel hebben veroorzaakt, dat de diagnose en gekozen behandelmethode niet juist is geweest en dat beklaagden niet transparant hebben gehandeld. Klaagster, althans haar gemachtigden, hebben ter zitting aangegeven zich in deze aangepaste weergave c.q. formulering van de klacht te kunnen vinden.

2.3. De klacht is door het college voorts opgevat als tegen beide beklaagden gericht. Desgevraagd is dit ter zitting namens klaagster bevestigd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het college begrepen dat beklaagde sub 1 in wezen de behandelend arts is geweest en dat beklaagde sub 2 zijdelings bij de behandeling betrokken is geweest en onder meer de sondevoeding aan de vogel heeft gegeven. Uit het verweer kan overigens worden afgeleid dat b eklaagden de klacht ook hebben opgevat als tegen hen beiden gericht en dat beklaagde sub 2 ook namens beklaagde sub 1 verweer heeft gevoerd.

3. DE FEITEN

Het gaat in deze zaak om het volgende:

-          Klaagster heeft zich op 4 juni 2007 met haar papagaai, een grijze roodstaart met de naam XXXXXX (geboren 25 augustus 1996), tot de kliniek van beklaagden gewend omdat de vogel benauwd was en een rochelend geluid maakte;

-          Bij het consult is afgesproken dat de vogel zou worden achtergelaten teneinde zijn voedingspatroon om te zetten van een (deficiënt) zaaddieet naar (gevarieerde) pelletvoeding. De vogel heeft de daarop volgende dagen, naast medicatie, dwangmatig sondevoeding toegediend gekregen;

-          Op 10 juni 2007 is de vogel overleden. Op 11 juni 2007 heeft zoon van klaagster beklaagden uitdrukkelijk verzocht om sectie te laten verrichten, naar hij stelt bij de faculteit diergeneeskunde van de universiteit van Utrecht;

-          De sectie is –tegen de wens van klaagster en haar zoon- verricht door een door beklaagden aangezochte dierenarts en de kosten ervan zijn door beklaagden vooraf aan klaagster in rekening gebracht. Partijen hebben vervolgens een langdurige civiele procedure gevoerd met als inzet de afgifte van het sectierapport. Beklaagden wilden het rapport eerst na betaling afgeven; klaagster wilde eerst na afgifte betalen;

-          Klaagster heeft het sectierapport in een later stadium van de onderhavige procedure ter beschikking gekregen. Daaruit is gebleken dat de slokdarm van de vogel was geperforeerd.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de vogel van klaagster.

5.2. Partijen zijn het niet met elkaar eens waar het gaat om de gesteldheid van de vogel ten tijde van het consult op 4 juni 2007. Klaagster stelt dat de vogel alleen een rochelend geluid voortbracht, maar verder in prima conditie verkeerde. Beklaagden stellen dat de vogel bij het onderzoek erg benauwd was en veel slijm vanuit de keel opgaf, zodanig dat beklaagde sub 2 daarvan bijna wat in haar gezicht kreeg. Wat er van de stelling van klaagster ook zij, ook als de vogel geen zieke indruk heeft gemaakt, kan niet worden uitgesloten dat hij in een slechtere conditie verkeerde dan uiterlijk zichtbaar was. Niet valt in te zien waarom in dat kader geen geloof zou mogen worden gehecht aan hetgeen op de patiëntenkaart ten aanzien van de bevindingen bij het klinisch onderzoek wordt vermeld.

5.3. Niet in geschil is dat de vogel vanaf zijn geboorte slechts een eenzijdig zaaddieet had  genoten en dat een dergelijk voedingspatroon op den duur tot deficiëntieziekten kan leiden. Ter zitting is gebleken dat het voorstel van beklaagden om de vogel na het consult op de kliniek achter te laten teneinde zijn voedingspatroon om te zetten van een eenzijdig zaaddieet naar een gevarieerd pelletdieet, de volledige instemming van klaagster en haar zoon had. Namens klaagster is aangegeven dat zij het belang en de noodzaak van die omzetting inzag en dat de vogel met dat doel is achtergelaten, mede omdat klaagster niet verwachtte dat zij die omzetting thuis zelf kon realiseren. Met betrekking tot de gesteldheid van de vogel hebben beklaagden onder meer aangevoerd dat zij geen röntgenonderzoek hebben kunnen verrichten omdat de vrees bestond dat de vogel een narcose niet zou overleven. Ook voor het college staat voldoende vast dat, gelet op de jarenlang genoten eenzijdige voeding en de verminderde conditie waarin de vogel daardoor moet hebben verkeerd, bijvoeding geïndiceerd was. In zoverre valt op de door beklaagden gestelde diagnose en ingezette behandelmethode dan ook niet veel aan te merken en zijn daartegen door beklaagden ook geen wezenlijke argumenten ingebracht.

5.4.            Dat beklaagden de vogel dwangmatig middels een sonde hebben gevoed acht het

college evenmin klachtwaardig. Het toepassen van die methode en het gebruik van een (krop)sonde is volstrekt gangbaar bij zieke, niet etende vogels. Beklaagden hebben ook voldoende aannemelijk gemaakt dat dwangvoeding noodzakelijk was, omdat de conditie van de vogel anders snel verder zou verslechteren. Uit de patiëntenkaart blijkt dat de vogel verschillende zaadmengsels voorgeschoteld heeft gekregen, maar dat hij uit zichzelf niets wilde eten. Beklaagden hebben er ook op gewezen dat de vogel eerder –in augustus 2003- met soortgelijke klachten bij hen opgenomen is geweest en toen ook met een sonde is gevoed. Dat bij dwangmatige sondevoeding voorzichtigheid geboden is en dat daaraan risico´s kleven staat niet ter discussie, maar dit betekent niet dat beklaagden verwijtbaar hebben gehandeld door hiertoe over te gaan, nu zowel de omzetting van het dieet als de dwangvoeding geïndiceerd c.q. noodzakelijk waren. Dat het aanwezige risico van een ongelukkige afloop zich in casu daadwerkelijk heeft verwezenlijkt leidt niet tot een andere conclusie, temeer niet omdat, zoals hierna zal blijken, niet is komen vast te staan dat beklaagden bij de toediening van de sondevoeding fouten hebben gemaakt.

5.5. Uit het sectierapport is weliswaar gebleken dat de slokdarm van de vogel was geperforeerd, maar daarmee staat niet vast dat dit het gevolg is geweest van verkeerd medisch handelen, doordat bijvoorbeeld een metalen kropsonde onjuist is gehanteerd of doordat de vogel onvoldoende gefixeerd was. Het college gaat voorbij aan het betoog van klaagster dat de dierenarts waar haar kleindochter werkt heeft gesproken met de dierenarts die de sectie heeft verricht en dat laatstgenoemde daarbij zou hebben gezegd dat de slokdarm van de vogel met een metalen kropnaald en met grote kracht moet zijn doorboord. Een schriftelijke verklaring van de betreffende dierenarts(en) ontbreekt en ook in het sectierapport worden hierover geen uitlatingen gedaan. Beklaagde sub 2 heeft gesteld dat zij erg veel ervaring heeft met toediening van sondevoeding en dat in casu geen metalen  kropnaald is gebruikt, maar een zacht rubberen sonde, hetgeen overeenstemt met de gegevens op de patiëntenkaart. Het college acht overigens zeer waarschijnlijk dat de kwaliteit van de slijmvliezen van de vogel, na meer dan 10 jaar eenzijdige voeding, slecht moet zijn geweest, in aanmerking genomen ook de symptomen die de vogel bij het consult op 4 juni 2007 vertoonde. Gelet op het vorenstaande en nu dwangvoeding met een sonde weliswaar risico´s meebracht maar desondanks geïndiceerd en veterinair niet onjuist was, ziet het college onvoldoende aanleiding beklaagden een tuchtrechtelijk verwijt te maken ten aanzien van de perforatie van de slokdarm, waaraan de vogel is overleden.

5.6. Voor zover klaagster heeft gesteld dat beklaagden niet transparant hebben gehandeld, hebben beklaagden het tegenovergestelde beweerd. Beklaagden stellen dat zij klaagster althans haar zoon duidelijk op de hoogte hebben gesteld van de behandelmethode en dat er in de opnameperiode dagelijks telefonisch contact is geweest tussen de assistente  van de kliniek en klaagster om haar op de hoogte te houden van de ontwikkelingen. Gelet op de tegenstrijdige lezingen op dit punt en bij gebreke van andere feiten en omstandigheden aan de hand waarvan zou kunnen worden vastgesteld welke lezing voor juist dient te worden gehouden, wordt dit klachtonderdeel –naar vaste jurisprudentie- afgewezen. Herhaald zij overigens ook in dit verband dat dwangvoeding middels een sonde naar het oordeel van het college geïndiceerd en veterinair niet onjuist was.

5.7. Tenslotte wordt overwogen dat het feit dat beklaagden het sectierapport eerst na betaling hebben willen afgeven misschien niet gebruikelijk is, maar dat dit geen tuchtrechtelijk vergrijp oplevert. In dat kader hebben beklaagden overigens gesteld dat zij het sectierapport na betaling op eerste verzoek door klaagster zouden hebben afgegeven. 5.8. Het college ziet geen aanleiding een oordeel te geven over het feit dat de kosten van de sectie kennelijk door beklaagden vooraf in rekening zijn gebracht en naderhand zijn bijgesteld. Daarbij geldt dat over de rekening van een dierenarts in een procedure als de onderhavige niet kan worden geklaagd.

5.9. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient de klacht ongegrond te worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                               mr. G.J. van Muijen