ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0197 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/85

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0197
Datum uitspraak: 23-07-2009
Datum publicatie: 30-09-2009
Zaaknummer(s): 2008/85
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: weigering tijdens een nachtdienst om op een verzoek tot euthanasie hond in te gaan

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

tegen

Y, beklaagde

1.  PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek.

1.2. De klacht is ter openbare zitting van 11 juni 2009 behandeld. Klaagster is daarbij verschenen, tezamen met haar echtgenoot en dochter. Beklaagde is eveneens verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde  tijdens een nachtdienst heeft geweigerd om de ernstig zieke hond van de dochter van klaagster te euthanaseren, waardoor de hond onnodig urenlang heeft moeten lijden.

3. DE FEITEN

3.1. De zaak heeft betrekking op de inmiddels overleden hond XXXXX, een koningspoedel, geboren op 18 oktober 1996, die in zijn laatste levensjaren met diverse ernstige problemen kampte; zo was in verband met een tumor in het bekken een van zijn achterpoten geamputeerd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klaagster de klacht heeft ingediend namens zichzelf als verzorgster van de hond en namens haar dochter, eigenaresse van de hond.

3.2. In de nacht van 30 op 31 juli 2008 omstreeks 0:45 uur heeft klaagster telefonisch de hulp ingeroepen van beklaagde, de op dat moment dienstdoende dierenarts. Over de aard en de precieze inhoud van dat telefoongesprek verschillen partijen van mening. Vast staat wél dat daarbij door klaagster daarbij een verzoek tot euthanasie van de hond is gedaan, dat beklaagde een aantal vragen heeft gesteld en het niet nodig heeft gevonden de hond die nacht nog te zien. Ook staat vast dat beklaagde aan klaagster heeft medegedeeld dat enige uren later (na afloop van de nachtdienst) zonodig de eigen dierenarts kon worden bezocht. De volgende ochtend is de hond op natuurlijke wijze overleden in de wachtkamer van de eigen dierenarts. Die heeft achteraf geconstateerd dat de slijmvliezen van de hond wit waren, dat er grote tumoren in de buik voelbaar waren en dat de hond vermoedelijk aan een inwendige bloeding is overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde stelt dat zij klaagster tijdens het nachtelijke telefoongesprek uitvoerig heeft ondervraagd. Zo zou zij hebben gevraagd of de hond zijn kop nog kon optillen als hij werd geroepen, of de hond die dag nog heeft willen eten, of hij naar buiten was geweest en gepoept en/of geplast had en dat klaagster die vragen bevestigend heeft beantwoord. Beklaagde stelt voorts dat klaagster desgevraagd tevens heeft aangegeven dat de slijmvliezen lichtroze waren en dat de hond licht ademde met de bek gesloten. Beklaagde stelt dat zij op basis van de anamnese niet de indruk kreeg dat sprake was van een spoedsituatie, laat staan van een situatie waarin euthanasie geboden was.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van de dochter van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college merkt allereerst op dat , naar vaste jurisprudentie, een dierenarts niet gehouden is tijdens een nachtdienst een visite af te leggen zolang een dier nog vervoerd kan worden en naar de praktijk kan worden gebracht. Die in de praktijk van beklaagde gehanteerde werkwijze is niet ongebruikelijk en aanvaardbaar. Beklaagde heeft de hond evenwel ook niet naar de praktijk laten komen. Ten aanzien van de vraag of dat veterinair juist en verantwoord was,  overweegt het college het volgende.

5.3. Het college heeft zich reeds eerder uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts behoort te reageren op een nachtelijk verzoek om hulp. Op de dierenarts rust de verplichting om tot een duidelijke anamnese te komen en zich er na grondig uitvragen ervan te overtuigen dat geen spoedhulp behoeft te worden geboden.  Bij twijfel dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen.

5.4. Wat er tijdens het bewuste nachtelijke telefoongesprek tussen klaagster en beklaagde exact is gevraagd en geantwoord kan door het college niet met zekerheid worden vastgesteld, nu de lezingen van partijen daarover uiteen lopen, met dien verstande dat niet in geschil is dat er een verzoek tot euthanasie is gedaan. Een dergelijk verzoek in aanmerking genomen en mede gelet op het tijdstip waarop klaagster beklaagde heeft gebeld, gaat het college er in redelijkheid tevens vanuit dat aan beklaagde ook is medegedeeld dat de hond op dat moment ernstig ziek was. Het college is van oordeel dat, om vast te kunnen stellen of euthanasie is geboden om een ernstig ziek dier uit zijn lijden te verlossen, een dierenarts het betreffende dier moet hebben gezien en dat niet kan worden volstaan met een telefonische anamnese, tenzij volstrekt buiten enige twijfel zou staan dat er van een noodsituatie geen sprake kan zijn. In de onderhavige zaak kende beklaagde de hond noch klaagster en haar conclusie dat geen spoedeisende hulp behoefde te worden geboden is achteraf bezien te lichtvaardig gesteld en niet juist gebleken. Beklaagde kan dan ook worden verweten dat zij de ernst van de situatie, ook na de door haar afgenomen anamnese, niet goed heeft ingeschat. Beklaagde heeft klaagster overigens ook niet aangespoord om opnieuw telefonisch contact met haar op te nemen als de toestand van de hond verder achteruit zou gaan.

5.5. Beklaagde heeft ter zitting nog aangevoerd dat als haar tijdens het bewuste telefoongesprek duidelijk zou zijn verteld dat de hond subcomateus was, zij zeker nader onderzoek zou hebben voorgesteld. Dit verweer wordt gepasseerd. Niet alleen heeft klaagster uitdrukkelijk betwist en is niet komen vast te staan dat aan beklaagde onduidelijke informatie is verschaft, ook geldt dat een dierenarts een grote mate van verantwoordelijkheid draagt voor de communicatie met degene die met betrekking tot een dier hulp vraagt. Een dierenarts dient er als professioneel hulpverlener op bedacht te zijn dat een hulpvrager niet altijd veterinair is geschoold en bijvoorbeeld overmand kan zijn door emoties. Voor zover er al onduidelijk zou zijn gecommuniceerd, dient dit naar het oordeel van het college voor rekening van beklaagde te komen, van wie verwacht mag worden in dergelijke situaties voldoende door te vragen.  Zoals hiervoor reeds overwogen had het in casu op de weg van beklaagde gelegen de hond naar de praktijk te laten komen, teneinde  iedere twijfel omtrent de gesteldheid van de hond uit te sluiten. In redelijkheid mag worden aangenomen dat alsdan de ernst van de situatie duidelijk zou zijn geworden.

5.6. De conclusie is dan dat de klacht gegrond is. Het college acht in dit geval een waarschuwing een passende en geboden maatregel.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gegrond.

Geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, sub a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                                mr. G.J. van Muijen