ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0196 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/35

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0196
Datum uitspraak: 23-07-2009
Datum publicatie: 30-09-2009
Zaaknummer(s): 2008/35
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: tromboflebitis in de hals ontstaan door verkeerd geplaatste injectie?

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

tegen

Y, beklaagde

1.  PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek.

1.2. De klacht is ter zitting van 11 juni 2009 behandeld. Klaagster is daarbij verschenen tezamen met haar moeder. Beklaagde is eveneens verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde het paard van klaagster met een niet steriele naald en op een onjuiste wijze in de hals heeft geïnjecteerd, waardoor tromboflebitis en blijvende schade aan de linker halsader is ontstaan. Beklaagde wordt voorts verweten dat hij heeft nagelaten tijdig nader onderzoek te verrichten en onjuist heeft geadviseerd het paard arbeid c.q. beweging te geven. 

3. DE FEITEN

Als uit de stukken gebleken dan wel als door klaagster gesteld en door beklaagde niet of onvoldoende weersproken, neemt het college de volgende feiten tot uitgangspunt:

-          Klaagster is eigenaresse van een paard met de naam Xxxxxxxx. Op 7 juli 2007 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk waar beklaagde werkt, omdat haar paard geen eetlust had en suf was. Een praktijkgenoot van beklaagde heeft de diagnose koliek gesteld en middels een injectie -volgens klaagster via de linker halsader- medicatie toegediend. Na een half uur trad verbetering op;

-          Op 8 juli 2007 heeft klaagster opnieuw telefonisch contact opgenomen met de praktijk waar beklaagde werkt, met nagenoeg dezelfde klachten als een dag eerder (geen eetlust, sufheid en stijve spieren). Beklaagde heeft na onderzoek de diagnose ‘Tying up syndroom’ gesteld en middels een injectie in de hals medicatie toegediend. Partijen zijn het er over eens dat de linkerzijde van de hals van het paard vóór de toediening van de injectie reeds verdikt was, maar zij verschillen van mening over de plaats waar beklaagde de injectie heeft geplaatst. Klaagster stelt dat de injectie in de linker halsader heeft plaatsgevonden, dat dit vanwege de verdikking en weerstand van het paard niet lukte en dat beklaagde vervolgens dezelfde injectienaald op een andere plek in de linker halsader heeft geplaatst. Beklaagde stelt daarentegen dat hij het paard in de rechter halsader heeft geïnjecteerd;

-          Enige uren nadat de bewuste injectie was toegediend, op zondagavond 8 juli 2007,  heeft klaagster bij haar paard een verdere verdikking aan de linkerkant van de hals waargenomen. Klaagster heeft hierover telefonisch contact met beklaagde opgenomen, die hierop geen actie heeft ondernomen;

-          Op maandag 9 juli 2007 heeft klaagster bij haar paard een lichaamstemperatuur van boven de 40 graden gemeten en wederom onder meer een gebrek aan eetlust, stijve spieren en ernstige sufheid bij haar paard geconstateerd alsmede een behoorlijk groot abces aan de linkerzijde van de hals (circa 20 cm). Na telefonisch contact met de praktijk waar beklaagde werkt, wordt bloed en urine afgenomen en antibiotica en een pijnstiller toegediend via een injectie in de rechter halsader;

-          Op dinsdag 10 juli 2007 neemt klaagster opnieuw telefonisch contact op met de praktijk waar beklaagde werkt. Het paard kampt dan wederom met klachten als matige eetlust, stijfheid in spieren en een steeds groter wordend abces in de hals (circa 40 cm van kaaklijn tot borstkas). Beklaagde stelt na onderzoek vast dat sprake is van een hematoom in de hals. Hij stelt tevens vast –naar het college heeft begrepen op basis van een palpatie- dat er sprake is van doorbloeding van de linker halsader. Beklaagde heeft klaagster geadviseerd het paard beweging te geven. Klaagster heeft dit advies niet gevolgd en heeft een paardenkliniek in de regio geraadpleegd. Daar is een echografie gemaakt, waaruit tromboflebitis (aderontsteking) van de linkerhalsader is gebleken. Het paard is vervolgens enige weken in deze kliniek behandeld.

4. HET VERWEER

Beklaagde stelt, samengevat, dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de tromboflebitis die in de linkerhalsader is opgetreden, omdat hij het paard op 8 juli 2007 in de rechter halsader heeft geïnjecteerd en de verdikking aan de linkerkant van de hals op dat moment reeds bestond. Hij stelt voorts onder meer dat hij op 10 juli 2007 (de patiëntenkaart vermeldt overigens 9 juli 2007) een echografie heeft gemaakt, waaruit is gebleken dat er ook op dat moment nog sprake was van doorbloeding van de linker halsader.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klaagster.

5.2. Het college stelt voorop dat op een aantal cruciale punten de feiten niet duidelijk zijn en de lezingen van partijen niet met elkaar overeenstemmen. Door de afgelegde tegenstrijdige verklaringen en bij gebreke van toereikend aanvullend bewijs, kan niet met zekerheid worden vastgesteld op welke plaats in de hals van het paard de injectie door beklaagde is toegediend, of er een steriele naald is gebruikt en of beklaagde al dan niet een echografie heeft gemaakt. Naar vaste jurisprudentie betekent dit dat de klacht op deze punten moet worden verworpen. Onvoldoende vast is komen staan dat de thromboflebitis door het onjuist plaatsen van de bewuste injectienaald door beklaagde is veroorzaakt of dat beklaagde bij het toedienen van de injectie onvoldoende hygiëne in acht heeft genomen, hetgeen hij ter zitting nog heeft bestreden.

5.3. Het college acht wel voldoende vast staan dat beklaagde op andere punten klachtwaardig heeft gehandeld. Vast staat dat de hals van het paard op zondagavond 8 juli 2007, enige uren na de toegediende injectie door beklaagde, aan de linkerzijde is gaan opzetten en dat klaagster beklaagde hiervan telefonisch op de hoogte heeft gebracht. Het college acht veterinair onjuist dat beklaagde daarop geen actie heeft ondernomen. Ook indien beklaagde, zoals hij heeft gesteld, van mening was dat sprake was van een hematoom, was een actievere opstelling geboden. Naar het oordeel van het college lag het op dat moment op zijn weg een nader onderzoek naar met name tromboflebitis te verrichten, temeer omdat hij enige uren eerder zelf had waargenomen dat de hals aan de linkerkant verdikt en daarmee dus gevoelig voor ontstekingen was en hij volgens zijn eigen stellingen juist aan de andere kant heeft geïnjecteerd. Overigens heeft beklaagde ter zitting aangegeven de linkerkant van de hals wel even te hebben ‘’aangeprikt’’, voordat hij de injectie aan de rechterzijde toediende.

5.4. Het college is het voorts met klaagster eens dat aan de juistheid van het op dinsdag  10  juli 2007 gegeven advies om het paard arbeid c.q. beweging te geven in twijfel kan worden getrokken. Gelet op het feit dat het paard kort daarvoor nog met hoge koorts kampte , met antibiotica werd behandeld en een groot abces aan de hals had, was die therapie naar het oordeel van het college niet op zijn plaats, temeer niet gelet op de tromboflebitis die kort daarna is vastgesteld.

5.5. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de klacht gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover beklaagde heeft nagelaten om op zondagavond 8 juli 2007 nader onderzoek te verrichten en voor zover hij op 10 juli 2007 heeft geadviseerd het paard arbeid c.q. beweging te geven. Het college acht in de omstandigheden van het geval het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, te weten voor zover het betreft de punten genoemd in rechtsoverweging 5.5;

Geeft beklaagde een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                       mr. G.J. van Muijen