ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0194 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/82

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0194
Datum uitspraak: 15-01-2009
Datum publicatie: 16-01-2009
Zaaknummer(s): 2008/82
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Interpretatie Röntgenfoto's.

Uitspraak in de zaak van

X , klager

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende B

1. PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 11 augustus 2008 heeft klager zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 15 oktober 2008 door het College werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 13 november 2008 in raadkamer besproken.

Besloten werd dat de klacht, zo partijen daar mee in zouden stemmen, schriftelijk zou kunnen worden afgedaan.

Dit besluit is bij schrijven van 14 november 2008 aan klager en beklaagde medegedeeld.

Beklaagde heeft bij schrijven ontvangen op 19 november 2008 medegedeeld dat hij zich niet ter zitting wilde doen horen. Klager gaf bij schrijven ontvangen op 8 december 2008 eveneens te kennen dat hij afzag van een mondelinge behandeling van zijn klacht.

2. KLACHT

In de schriftelijke klacht verklaart klager, zakelijk weergegeven, het volgende.

2.1. Op 23 april 2007 heeft beklaagde in opdracht van klager een paard klinisch en röntgenologisch gekeurd. Beklaagde vond het paard zowel klinisch als röntgenologisch acceptabel en klager heeft het paard gekocht.

Op het keuringsrapport heeft beklaagde aangegeven ‘L.A: klein o.c. fragment dors.,

R.A. : klein o.c. defect dorsaal’.

2.2. Ruim twee maanden later kon klager het paard verkopen. Beklaagde heeft het paard op 12 juli 2007 klinisch onderzocht en heeft geen bezwaren gevonden. Het paard werd geleverd.

2.3. Korte tijd na de aflevering bleek dat het paard niet goed liep. In de maanden november 2007 tot en met februari 2008 was voor dit probleem diergeneeskundige behandeling noodzakelijk. Na diverse onderzoeken werd vastgesteld dat het paard leed aan artrose in het hoefgewricht links voor. Dit betekent, zo stelt klager dat er op het moment van de aankoop van het paard door klager al problemen moeten zijn geweest met het hoefgewricht linksvoor. Beklaagde had dit op de röntgenopname behoren op te merken en een negatief aankoopadvies behoren te geven, althans in ieder geval een bemerking daarover behoren op te nemen in het keuringsrapport.

2.4. Beklaagde heeft na een tweede bestudering van de röntgenfoto’s toegegeven dat sprake was van een beoordelingsfout aan zijn kant en heeft klager geadviseerd het paard terug te nemen. Beklaagde heeft zijn verzekeringsmaatschappij verzocht om met klager een regeling te treffen over de hierdoor geleden schade. De verzekeringsmaatschappij heeft geweigerd een adequate regeling te treffen. Het is de bedoeling van klager om een vergoeding van de door hem geleden schade te krijgen middels een civiele procedure.

3. VERWEER

In het verweerschrift verklaart beklaagde, zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Op 23 april 2007 heeft beklaagde in opdracht van klager een paard klinisch en röntgenologisch gekeurd. Beklaagde vond het paard zowel klinisch als röntgenologisch acceptabel en klager heeft het paard gekocht.

3.2. Op 12 juli 2007 heeft beklaagde voornoemd paard klinisch onderzocht omdat klager het paard wilde verkopen. Beklaagde heeft het paard als klinisch acceptabel aangemerkt en klager heeft het paard aan de koper geleverd.

3.3. In februari 2008 werd beklaagde telefonisch benaderd door deze koper met de mededeling dat het paard leed aan artrose, en dat dit op in 2007 gemaakte röntgenfoto’s al was te zien. Beklaagde heeft zelf de opnamen bestudeerd en gezien dat de arthrotische verandering in april 2007 al zichtbaar was.

3.4. Beklaagde heeft zijn fout tegenover klager erkend en heeft zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering aangesproken voor vergoeding van de door klager geleden schade. De verzekeringsmaatschappij weigert, zich beroepende op een exoneratie clausule, de schade van klager volledig te vergoeden.

Beklaagde geeft toe een beoordelingsfout te hebben gemaakt, maar meent dat hij zodanige pogingen heeft ondernomen om de schade voor klager te beperken dat hij niet tekort is geschoten in diergeneeskundige zorg.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 23 april 2007 heeft beklaagde in opdracht van klager een paard klinisch en röntgenologisch gekeurd. Op het keuringsrapport heeft beklaagde de bemerkingen

‘L.A: klein o.c. fragment dors., R.A. : klein o.c. defect dorsaal’ gemaakt.

De conclusie van het keuringsrapport luidde ‘klinisch en röntgenologisch acceptabel’. 4.2. Klager heeft het paard gekocht. Na enkele maanden heeft zich een koper voor het paard gemeld.

4.3. Op 12 juli 2007 heeft beklaagde in verband met de verkoop het paard klinisch onderzocht. Beklaagde heeft het paard als klinisch acceptabel aangemerkt.

Het paard is aan de koper geleverd.

4.4. Enige tijd later kreeg het paard problemen met lopen. Na enkele maanden van diergeneeskundige behandelingen en onderzoek werd vastgesteld dat het paard leed aan artrose in de linker voorhoef.

4.5. Op in 2007 gemaakte röntgenfoto’s waren arthrotische verschijnselen waar te nemen.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen dan wel op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan. Het College overweegt hierover als volgt.

5.2. Tussen partijen staat vast dat beklaagde het in het geding zijnde paard op 23 april 2007 klinisch en röntgenologisch heeft goedgekeurd en dat minder dan een jaar later werd geconstateerd dat het paard last had van artrose in de linker voorhoef. Beklaagde heeft bij een tweede bestudering van de door hem op 23 april 2007 gemaakte röntgenopnamen gezien dat er op die opnamen al verschijnselen waren waar te nemen die op de aanwezigheid van artrose duiden en heeft geconcludeerd dat hij een beoordelingsfout heeft gemaakt.

5.3. Het College ziet zich derhalve voor de vraag geplaatst of de voornoemde beoordelingsfout zo ernstig was, dat dit aangemerkt dient te worden als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

In de uitspraak met zaaknummer 98/046 heeft het College als volgt overwogen:

‘In het algemeen geldt dat het in het belang van het betrokken dier is dat degene aan wie het is toevertrouwd, op de juiste wijze wordt geïnformeerd omtrent de klinische conditie van dit dier, zodat de houder weet welke gezondheidsrisico’s aan het gebruik daarvan zijn verbonden en voorkomen wordt dat het op een andere wijze wordt gebruikt dan waarvoor het geschikt is. Het is daarom van belang dat een ieder kan vertrouwen dat een dierenarts een keuringsrapport juist en volledig invult. In het verlengde daarvan geldt, naar het oordeel van het College, dat een dierenarts dient in te staan voor hetgeen hij in zijn keuringsrapport omtrent de (gezondheids)toestand van een dier vermeldt en dat hij, indien achteraf komt vast te staan dat daarin onjuistheden zijn vermeld, hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.’

In het boek ‘De veterinaire keuring van het paard’ van M. Sloet van Oldruitenborgh – Oosterbaan. A. Barneveld en A.-J van den Belt (Libre BV Leeuwarden, 2007) wordt op pagina 98 opgemerkt dat uiteraard ook dient te worden gelet op eventuele nevenbevindingen. Als afwijkende beelden waaraan in het algemeen toch geen ongunstige betekenis behoeft te worden toegekend, worden onder meer genoemd geringe arthrotische veranderingen van het hoefgewricht (lage overhoef) en rustige periostale nieuwvorming langs de dorsale zijde van het kroonbeen.

Als een dierenarts bij een keuring voornoemde verschijnselen waarneemt, heeft het de voorkeur om daaraan aanvullende röntgenopnamen te maken alvorens het paard definitief goed te keuren. In ieder geval dient over deze bevindingen een opmerking te worden gemaakt in de rubriek ‘Nevenbevindingen’.

5.4. In dit geval heeft de dierenarts geen onjuistheden vermeld, maar heeft hij wel met mogelijk nadelige gevolgen voor het paard een arthrotische verandering aan het hoefbeen, dan wel dorsaal op het kroonbeen over het hoofd gezien.

Hoewel de voornoemde bevindingen niet per definitie behoefden te leiden tot een negatief aankoopadvies, kan daarvan aan beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, zodat de klacht gegrond dient te worden verklaard.

5.4. Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt het College dat het geven het geven van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 een passende en geboden maatregel is.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gegrond.

Geeft beklaagde een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. E.K. Dolfijn, drs. J.Hilvering, drs. B.A.M. Austie en drs. H.W. Bosch, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron mr. O. Scheltema- de Nie