ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0191 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/38

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0191
Datum uitspraak: 09-04-2009
Datum publicatie: 14-04-2009
Zaaknummer(s): 2008/38
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Weigering hulp.

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te A

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 9 april 2008 heeft klaagster zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 16 mei 2008 door het College werd ontvangen.

Klaagster heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op17 juni 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op  30 juni 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 12 maart 2009 ter zitting behandeld.

Klaagster is, vergezeld door haar zuster, mw. Z, in persoon verschenen. 

Beklaagde was, vergezeld door zijn vader, de heer Y, eveneens in persoon aanwezig.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klaagster zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. In de nacht van 16 op 17 maart 2008 heeft de hond van klaagster, oud vier of vijf jaar en genaamd Xxxx, een stuk melkchocolade van ongeveer 80 gram opgegeten. De hond weegt ongeveer 8 kilogram.

2.2. Klaagster heeft telefonisch contact gezocht met beklaagde, dienstdoend dierenarts. Beklaagde vroeg wie klaagsters eigen dierenarts was. Toen klaagster antwoordde dat zij wel cliënt was van zijn praktijk, maar dat zij om financiële redenen vaker naar een praktijk in een andere plaats ging, heeft beklaagde gezegd dat klaagster daar nu ook maar heen moest gaan. Hierna verbrak hij het telefonisch contact en hij nam niet meer op toen klaagster opnieuw belde.

Ter zitting heeft klaagster de stelling van beklaagde, inhoudend dat hij haar wel degelijk had aangeboden om met de hond naar hem toe te komen, weersproken. Hij had haar slechts geadviseerd om de hond aan te bieden bij de andere praktijk waar zij was ingeschreven.

2.3. Klaagster heeft uiteindelijk een dierenarts in A bereid gevonden hulp te verlenen. Hij heeft de hond een injectie met een braakmiddel toegediend.

2.4. Klaagster is van mening dat beklaagde veterinair niet juist heeft gehandeld door hulp te weigeren omdat zij ook cliënt was bij een andere praktijk.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Klaagster heeft tijdens de nachtdienst van 16 op 17 maart 2008 telefonisch om hulp gevraagd voor haar hond. Zij deelde mede dat het dier 8 kilogram woog en 80 gram chocolade had gegeten. Omdat melkchocolade voor een hond minder giftig is dan pure chocolade, heeft beklaagde eerst gevraagd welke soort chocolade de hond had gegeten. Klaagster had medegedeeld dat het om melkchocolade ging.

3.2. Beklaagde heeft, hoofdzakelijk om een misverstand over de plaats waar klaagster zich met haar hond zou moeten vervoegen te voorkomen, gevraagd wie de vaste dierenarts van klaagster was. Beklaagde heeft, naar aanleiding van klaagsters mededeling dat zij om financiële redenen vaak een dierenarts in een andere gemeente bezocht, gezegd dat zij zich dan beter kon wenden tot diens waarnemer, maar dat zij, als die praktijk voor haar moeilijk zou zijn te bereiken, wel naar zijn praktijk zou kunnen komen. Even later heeft beklaagde toegezegd dat klaagster toch meteen zou kunnen komen. Klaagster ging hier niet op in, maar begon omstandig mededelingen te doen over het prijsverschil tussen de kliniek van beklaagde en de kliniek van de andere dierenarts. Beklaagde heeft hier uit afgeleid dat klaagster geen gebruik wilde maken van zijn aanbod en hij heeft het gesprek beëindigd.

3.3. Ter zitting heeft beklaagde medegedeeld dat voor klaagsters de hond, volgens zijn tabel, een hoeveelheid van 80 gram melkchocolade geen toxische dosis was, zodat het niet nodig was dat de hond direct te behandelen. Klaagster maakte op beklaagde niet de indruk dat zij ongerust was. Beklaagde had haar daarom geadviseerd zich tot de eigen dierenarts te wenden. Pas daarna toonde klaagster zich ongerust, wat haar er niet van weerhield om langdurig uit te weiden over de kosten en met name over het feit dat de prijzen van de andere dierenarts veel lager waren dan die van beklaagde. Beklaagde had klaagster toen wel aangeboden om naar zijn praktijk te komen en had haar het juiste adres opgegeven. Toen klaagster wederom verviel in beschouwingen over het prijsverschil, had beklaagde haar gezegd zich dan toch maar tot de andere dierenarts te wenden, maar dat zij wel bij hem terug kon komen als de waarnemer van die praktijk erg moeilijk te bereiken was. Beklaagde had hierna de verbinding verbroken. Klaagster nam onmiddellijk hierna weer telefonisch contact op. Beklaagde  leidde hier uit af dat zij geen moeite had gedaan om de andere dierenarts te benaderen en heeft daarom niet opgenomen. Beklaagde stelde samenvattend dat hij hulp had aangeboden en er ook in had voorzien dat klaagster bij hem terecht zou kunnen als de afstand naar de andere praktijk te groot zou zijn. Hij meende dat hij goed en professioneel had gehandeld.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. In de nacht van 16 op 17 maart 2008 heeft klaagster telefonisch contact gezocht met beklaagde, dienstdoend dierenarts, ten behoeve van haar hond, gewicht ca 8 kilogram, oud vier of vijf jaar en genaamd Xxxx, die een stuk melkchocolade van ongeveer 80 gram had gegeten.

4.2. Beklaagde  heeft gevraagd wie klaagsters eigen dierenarts was. Klaagster heeft geantwoord dat zij als cliënt bij zijn praktijk was ingeschreven, maar ook bij een andere praktijk, omdat daar lagere tarieven werden gehanteerd. Beklaagde heeft klaagster geadviseerd zich tot deze dierenarts te wenden.

4.3. Beklaagde heeft het telefonisch contact verbroken en hij heeft  hernieuwd telefonisch contact geweigerd.

4.4. Klaagster heeft, met behulp van de dierenambulance, een dierenarts in A bereid gevonden hulp te verlenen.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn  hulp was ingeroepen.

5.2. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde in die zorg te kort is geschoten, omdat hij in de nacht van 16 op 17 maart 2008 heeft geweigerd haar met haar hond naar de praktijk te laten komen. Beklaagde heeft aangevoerd dat hij wel degelijk hulp heeft willen verlenen, maar dat klaagster problemen had met zijn tarieven, zodat hij haar had geadviseerd zich tot de andere, goedkopere, dierenarts te wenden. Het College overweegt hierover als volgt.

5.3. Vast staat dat klaagster meerdere dierenartsen bezocht, maar dat zij in ieder geval ook bij de praktijk van beklaagde was ingeschreven. Vast staat ook dat beklaagde die nacht dienst had. Het College heeft zich vele malen eerder uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts behoort te reageren op een nachtelijk verzoek om hulp. In dit verband zijn van belang de uitspraken met nummers 2005/9 en 2007/66. in deze uitspraken is geoordeeld dat een dierenarts een patiënt behoort te laten komen, tenzij hij er zich door grondig uitvragen van heeft overtuigd dat niet met spoed hulp behoeft te worden geboden.

In de onderhavige situatie staan de verklaringen van partijen over het aanbod dat beklaagde al dan niet zou hebben gedaan, lijnrecht tegenover elkaar. De feiten kunnen op dit punt dus niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.

Vast staat echter wel dat beklaagde de hond niet heeft laten komen, maar dat hij klaagster, in ieder geval in eerste instantie,  heeft verwezen naar een andere dierenarts. Daaruit blijkt dat beklaagde niet tot de overtuiging was gekomen dat een spoedeisende hulpverlening niet noodzakelijk was.

Het had op de weg van beklaagde gelegen om klaagster met de hond te laten komen. Dat klaagster harerzijds het contact bemoeilijkte door over geld te spreken, doet daaraan niet af. Het College vindt het om dezelfde redenen eveneens veterinair niet juist dat beklaagde, nadat hij het telefonisch contact eenzijdig had verbroken, de telefoon niet meer heeft opgenomen.

5.4. De conclusie is dat de klacht gegrond dient te worden verklaard. De op te leggen maatregel is een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gegrond.

Geeft beklaagde een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron                                                       mr. O. Scheltema- de Nie