ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0190 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/31

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0190
Datum uitspraak: 14-05-2009
Datum publicatie: 15-05-2009
Zaaknummer(s): 2008/31
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Overlijden kitten door antibioticumbehandeling (Convenia) moederpoes onwaarschijnlijk.

Uitspraak in de zaak van

X , klager

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te B

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 11 maart 2008 heeft klager zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 27 mei 2008 door het College werd ontvangen.

Klager heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 6 juni 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 15 juli 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 9 april 2009 ter zitting behandeld.

Klager is, vergezeld door zijn echtgenote, mw. X, en bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Z, in persoon verschenen. 

Beklaagde was, bijgestaan door mr. W, advocaat, eveneens in persoon aanwezig.

Gelet op de samenhang werd de klacht tegelijk behandeld met de klacht met zaaknummer 2008/30.

Conform de ter zitting gemaakte afspraak heeft de gemachtigde van klager bij schrijven ontvangen op 20 april 2009 nadere stukken ingediend.

De advocaat van beklaagde heeft hierop gereageerd bij schrijven, gedateerd

22 april 2009.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klager zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. Op 6 juni 2007 is een van de katten van klager, een Abessijn, geboren op 18 juni 2005 en genaamd Yyyyy, bevallen van vijf gezonde kittens. Na twaalf dagen kreeg zij hoge koorts, waarschijnlijk vanwege  een baarmoederontsteking.

2.2. Beklaagde heeft de kat op 20 juni 2007 het langdurig werkend antibioticum Convenia 80 toegediend. In de periode van drie dagen hierna overleden vier van de vijf kittens. Klager had al eerder (zaaknummer 2008/30) meegemaakt dat kittens binnen drie dagen nadat aan de moederpoes Convenia 80 was toegediend overleden. Hij meende dat dit geen toeval kon zijn en raadpleegde de bijsluiter van het middel. Hij zag dat het gebruik van Convenia 80 bij honden en katten jonger dan acht weken wordt afgeraden en dat gewaarschuwd wordt dat de veiligheid van het middel voor honden en katten tijdens dracht en lactatie niet is bewezen.

Ter zitting heeft de echtgenote van klager desgevraagd verklaard dat de moederpoes eerst gedurende vijf dagen werd behandeld met Clavubactin. Ze leek daarvan op te knappen. Twee dagen later kreeg de kat toch weer koorts en was er sprake van uitvloeiing. De kittens waren toen 12 dagen oud en hun gewicht nam met tien gram per dag toe. Toen ze bij de moederpoes dronken nadat haar Convenia was toegediend, begonnen ze dezelfde verschijnselen te vertonen als de kittens, genoemd in de uitspraak met zaaknummer 2008/30, namelijk rimpelige buikjes en sloomheid. Vier kittens stierven op achtereenvolgens 22, 23 en 24 juni. 

Op het vierde kitten is een post – mortem onderzoek uitgevoerd. Een doodsoorzaak werd niet vastgesteld. Ook in dit geval werd de moederpoes meteen krols.

2.3. Klager is tot de conclusie gekomen dat beklaagde veterinair niet juist heeft gehandeld. Ter zitting heeft de gemachtigde van klager dit standpunt als volgt toegelicht. Vast staat dat beklaagde  aan twee katten met jongen van klager Convenia heeft toegediend en dat in beide gevallen de jongen binnen drie dagen daarna zijn overleden. De veiligheid van Convenia bij dracht en lactatie is niet bewezen. In de bijsluiter wordt wel geadviseerd om gedurende een periode van twaalf weken na de toediening van Convenia niet met een kat te fokken en ook om het middel niet toe te dienen aan katten jonger dan acht weken. In de onderhavige gevallen is de Convenia weliswaar niet aan de kittens toegediend, maar ze hebben het geneesmiddel wel via de moedermelk binnen gekregen. Beklaagde had  klager in ieder geval behoren te informeren over het gebruik van het middel. De gemachtigde meende tenslotte dat de door beklaagde overgelegde litteratuur onvoldoende specifiek was voor deze situatie.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Klager heeft op 8 juni 2007 met beklaagde telefonisch contact gehad over zijn kat, die twee dagen na de bevalling ziek was, uitvloeiing had en hangerig was. Op advies van beklaagde is een behandeling met een kuur van het antibioticum Clavubactin ingezet. Deze behandeling leidde niet tot verbetering.

3.2. Op 20 juni 2007 bood klager de toen zeer zieke kat aan beklaagde aan. Beklaagde stelde de diagnose ‘baarmoederontsteking’. Omdat de kat al gedurende twaalf dagen zonder succes was behandeld met Clavubactin, heeft beklaagde besloten Convenia 80 in te zetten.

Voor wat betreft de bijsluiter, merkt beklaagde op dat slechts wordt afgeraden het middel toe te dienen aan honden en katten die jonger zijn dan acht weken. Aan de kittens is het niet toegediend. Voorts wordt opgemerkt dat de veiligheid van het middel bij dracht en lactatie niet is bewezen. Dit wil alleen zeggen dat daar geen onderzoek naar is gedaan. Er kan mogelijk uit worden afgeleid dat het veiligheidsprofiel van het middel zo goed is, dat nader onderzoek niet nodig werd geacht. Beklaagde heeft ter ondersteuning van zijn betoog litteratuur overgelegd.

3.3. Beklaagde stelt verder dat in de eerste plaats niet is bewezen dat de kittens zijn overleden en dat, nu er geen post – mortem onderzoek is gedaan, voorts niet vaststaat dat de kittens zijn overleden als gevolg van de Convenia 80.

3.4. Beklaagde concludeert dat hij veterinair niet onjuist heeft gehandeld.

Ter zitting heeft de advocaat van beklaagde aangevoerd dat de Convenia niet is toegediend aan de kittens. De veiligheid van het middel tijdens dracht en lactatie bij katten is niet onderzocht. Toch kan worden gesteld dat het middel veilig is. Toepassing in de humane geneeskunde heeft dit uitgewezen. Er zijn ook geen voorbeelden bekend van het overlijden van katten na toediening van Convenia. Het was verweerder niet duidelijk waarom de beide katten niet zijn aangeboden voor nader onderzoek en waarom geen post – mortem onderzoek van de overleden kittens heeft plaats gevonden.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 6 juni 2007 is een van de katten van klager, een Abessijn, geboren op 18 juni 2005 en genaamd Yyyyyy, bevallen van vijf kittens. Na twaalf dagen kreeg de moederpoes hoge koorts, waarschijnlijk vanwege  een baarmoederontsteking. Zij werd daarvoor, zonder succes, behandeld met Clavubactin.

4.2. Beklaagde heeft de kat, die volgens de echtgenote van klager 2,9 kilogram woog, op 20 juni 2007 lichamelijk onderzocht. Hij heeft het dier 0.5 cc van het langdurig werkend antibioticum Convenia 80 toegediend.

4.3. In de dagen die volgden op de toediening van de Convenia weigerden de kittens, nadat zij aanvankelijk bij de moeder hadden gedronken, de moedermelk. Per fles toegediende melk slikten zij niet door. De kittens werden sloom en hun buikjes werden rimpelig.

4.5. In de periode van 22 tot en met 24 juni overleden vier van de vijf kittens.

4.6. In tegenspraak met het verweer van beklaagde bleek, aan het einde van de zitting, dat er wel een post – mortem onderzoek was uitgevoerd. Dit betrof het vierde kitten en werd verricht door een collega op de kliniek van beklaagde. Bij de sectie en het bacteriologisch onderzoek werd geen doodsoorzaak gevonden.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de katten van klager, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Klager heeft, kort gezegd, gesteld dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten omdat hij aan zijn lacterende kat het antibioticum Convenia 80 heeft toegediend, met als gevolg dat vier kittens zijn overleden. Beklaagde heeft deze stelling weersproken, aanvoerende dat het voornoemde middel veilig is en dat de toepassing ervan in de onderhavige situatie de voorkeur had boven toepassing van andere middelen.

Het College overweegt hierover als volgt.

5.3. Vast staat dat de kat Yyyyyy leed aan een baarmoederontsteking en dat een behandeling met Clavubactin daarin geen verbetering had gebracht. Het College is van oordeel dat beklaagde de kat goed heeft onderzocht en dat hij de Convenia op basis van een goede afweging en in een juiste dosering heeft toegediend.

5.4. Klager heeft gesteld dat de kittens zijn overleden, omdat zij via de moedermelk Convenia hebben binnengekregen. Het College overweegt dat vast staat dat de kittens slechts gedurende enkele dagen na het toedienen van de Convenia moedermelk hebben gedronken. Gezien wat er bekend is over farmacologische eigenschappen van Convenia, is het zeer onwaarschijnlijk, dat toediening in de lactatie kan leiden tot gehalten in de moedermelk, die toxisch zouden zijn voor zuigende kittens. Volgens de beschrijving  van de echtgenote van klager werden de buikjes van de kittens rimpelig en werden zij sloom. Dit is een beschrijving van uitdrogingsverschijnselen, die blijkbaar in een zeer snel tempo optraden. Gezien het hiervoor beschreven  symptomencomplex is het uiterst onwaarschijnlijk dat bijwerkingen van de Convenia zijn opgetreden.

5.5. Zijdens klager is nog gesteld, dat beklaagde klager niet duidelijk had voorgelicht over het gebruik van Convenia. Het College overweegt dat Convenia een voor katten geregistreerd diergeneesmiddel is. Beklaagde had een goede reden dit, in afwijking van hetgeen vermeld staat in de bijsluiter, toe te dienen bij een zogende kat. Van de moederpoes was immers bekend dat zij bij een behandeling met Clavubactin geen baat had gehad en de risico’s voor de zuigende kittens van toediening tijdens de lactatie, waren te verwaarlozen. De beklaagde had deze overwegingen kunnen mededelen aan de eigenaar, maar het feit dat dit niet gebeurd is, acht het College niet tuchtrechtelijk verwijtbaar,

5.6. De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. Th.A.M. Witjes en

drs. J. Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.                                               

mr. J.B.M. Keijzers                                                                                   mr. O. Scheltema- de Nie