ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0189 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/30

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0189
Datum uitspraak: 14-05-2009
Datum publicatie: 15-05-2009
Zaaknummer(s): 2008/30
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Overlijden kitten door antibioticumbehandeling (Convenia) moederpoes onwaarschijnlijk.

Uitspraak in de zaak van

X , klager

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te B

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 11 maart 2008 heeft klager zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 27 mei 2008 door het College werd ontvangen.

Klager heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 6 juni 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 15 juli 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 9 april 2009 ter zitting behandeld.

Klager is, vergezeld door zijn echtgenote, mw. X, en bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Z, in persoon verschenen. 

Beklaagde was, bijgestaan door mr. W, advocaat, eveneens in persoon aanwezig.

Gelet op de samenhang werd de klacht tegelijk behandeld met de klacht met zaaknummer 2008/31.

Conform de ter zitting gemaakte afspraak heeft de gemachtigde van klager bij schrijven ontvangen op 20 april 2009 nadere stukken ingediend.

De advocaat van beklaagde heeft hierop gereageerd bij  schrijven, gedateerd

22 april 2009.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klager zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. Op 11 december 2006 is bij een van de katten van klager, een Abessijn, geboren op 14 januari 2001 en genaamd Xxxxx, een keizersnede verricht. Er werden twee kittens geboren. De dag erna bleek dat de hechtingen van de wond hadden losgelaten, waardoor de ingewanden naar buiten kwamen. Beklaagde heeft de wond opnieuw gehecht. Dit is niet vermeld op de patiëntenkaart.

2.2. Beklaagde heeft de kat het langdurig werkend antibioticum Convenia 80 toegediend. Binnen drie dagen na deze behandeling zijn beide kittens overleden. Klager dacht er toen  nog niet aan, dat er een verband tussen het overlijden van de kittens en het toedienen van Convenia 80 zou kunnen zijn.

Pas toen, ongeveer een half jaar later, vier van de vijf jongen van een andere kat van klager (2008/31), binnen drie dagen nadat het dier Convenia 80 kreeg toegediend overleden, kwam klager op het idee dat dit het gevolg van de Convenia zou kunnen zijn.

Klager heeft de bijsluiter van middel gelezen. Hij zag hierin dat het gebruik van Convenia 80 bij honden en katten jonger dan acht weken wordt afgeraden en dat gewaarschuwd wordt dat de veiligheid van het middel voor honden en katten tijdens dracht en lactatie niet is bewezen.

Ter zitting heeft de echtgenote van klager desgevraagd verklaard dat met beklaagde wel was besproken dat tabletten aan de kat Xxxxx slechts moeilijk waren toe te dienen. Beklaagde had echter geen informatie gegeven over het geneesmiddel dat hij toepaste. De kat woog ongeveer 2,7 kilogram. De kittens zijn kort na de partus bij de moeder gezet om te gaan drinken. Hun buikjes werden spoedig daarna rimpelig en ze werden sloom. Nadat de wond van de keizersnede opnieuw was gehecht wilden ze in het geheel niet meer drinken. Druppelsgewijs toegediende melk uit een flesje slikten zij niet door.

De kittens zijn respectievelijk de eerste en de tweede dag na de keizersnede overleden. De kat werd meteen krols.

2.3. Klager is tot de conclusie gekomen dat beklaagde veterinair niet juist heeft gehandeld. Ter zitting heeft de gemachtigde van klager dit standpunt als volgt toegelicht. Vast staat dat beklaagde  aan twee katten met jongen van klager Convenia heeft toegediend en dat in beide gevallen de jongen binnen drie dagen daarna zijn overleden. De veiligheid van Convenia bij dracht en lactatie is niet bewezen. In de bijsluiter wordt wel geadviseerd om gedurende een periode van twaalf weken na de toediening van Convenia niet met een kat te fokken en ook om het middel niet toe te dienen aan katten jonger dan acht weken. In de onderhavige gevallen is de Convenia weliswaar niet aan de kittens toegediend, maar ze hebben het geneesmiddel wel via de moedermelk binnen gekregen. Beklaagde had  klager in ieder geval behoren te informeren over het gebruik van het middel. De gemachtigde meende tenslotte dat de door beklaagde overgelegde litteratuur onvoldoende specifiek was voor deze situatie.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Beklaagde erkent dat hij, bij gelegenheid van het herstellen van de hechtingen van de sectio die daags tevoren was verricht bij klagers kat, aan het dier Convenia 80 heeft toegediend. Hij meent dat daarvoor een goede reden was, omdat sprake was van een ernstige wond, die langdurig moest worden behandeld met een antibioticum.

De toediening van tabletten Clavubactin, was bij deze kat niet goed mogelijk. Beklaagde heeft daarom voor Convenia 80 gekozen.

Voor wat betreft de bijsluiter, merkt beklaagde op dat slechts wordt afgeraden het middel toe te dienen aan honden en katten die jonger zijn dan acht weken. Aan de kittens is het middel niet toegediend. Voorts wordt slechts opgemerkt dat de veiligheid van Convenia 80 bij dracht en lactatie niet is bewezen. Dit wil alleen zeggen dat daar geen onderzoek naar is gedaan. Er kan mogelijk uit worden afgeleid dat het veiligheidsprofiel van het middel zo goed is, dat nader onderzoek niet nodig werd geacht. Beklaagde heeft ter ondersteuning van zijn betoog litteratuur overgelegd.

Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd verklaard dat hij de toepassing van Convenia tot zijn spijt niet op de patiëntenkaart had vermeld. Hij meende dat hij de kat 0,4 cc had toegediend. Beklaagde kon zich het gewicht van de kat niet herinneren, maar meende dat antibiotica niet in een te lage dosering behoren te worden gegeven. Volgens de bijsluiter van Convenia zou een vijfvoudige overdosering nog niet gevaarlijk zijn.

3.2. Beklaagde stelt voorts dat in de eerste plaats niet is bewezen dat de kittens zijn overleden en dat, nu er geen post – mortem onderzoek is gedaan, niet vaststaat dat de kittens zijn overleden als gevolg van de Convenia 80.

3.3. Beklaagde concludeert dat hij veterinair niet onjuist heeft gehandeld.

Ter zitting heeft de advocaat van beklaagde aangevoerd dat de Convenia niet is toegediend aan de kittens. De veiligheid van het middel tijdens dracht en lactatie bij katten is niet onderzocht. Toch kan worden gesteld dat het middel veilig is. Toepassing in de humane geneeskunde heeft dit uitgewezen. Er zijn ook geen voorbeelden bekend van het overlijden van katten na toediening van Convenia. Het was verweerder niet duidelijk waarom de beide katten niet zijn aangeboden voor nader onderzoek en waarom geen post – mortem onderzoek van de overleden kittens heeft plaats gevonden.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 11 december 2006 is bij een van de katten van klager, een Abessijn, geboren op 14 januari 2001 en genaamd Xxxxx, een keizersnede verricht. Er werden twee kittens geboren.

4.2. Op 12 december2006  lieten de hechtingen van de wond los. De ingewanden van de kat kwamen daardoor naar buiten.  Beklaagde heeft de wond opnieuw gehecht.

4.3. De eigenaar heeft medegedeeld dat het moeilijk zou zijn om de kat antibiotica in tabletvorm toe te dienen. Beklaagde heeft de kat per injectie het langdurig werkend antibioticum Convenia 80 toegediend.

4.4. De dag na de keizersnede weigerden de kittens, nadat zij één of twee maal bij de moeder hadden gedronken, de moedermelk. Per fles toegediende melk slikten zij niet door. De kittens werden sloom en hun buikjes  werden rimpelig.

4.5. Het ene kitten is op de eerste dag, het andere op de tweede dag  na de keizersnede overleden.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de katten van klager, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Klager heeft, kort gezegd, gesteld dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten omdat hij aan zijn lacterende kat het antibioticum Convenia 80 heeft toegediend, met als gevolg dat de twee kittens zijn overleden. Beklaagde heeft deze stelling weersproken, aanvoerende dat het voornoemde middel veilig is en dat de toepassing ervan in de onderhavige situatie de voorkeur had boven toepassing van andere middelen.

Het College overweegt hierover als volgt.

5.3. Vast staat dat de kat Xxxxx een ernstige buikwond had en ook dat de eigenaren hadden medegedeeld dat moeilijk was om deze kat medicatie per tablet in te geven.

Het College is van oordeel dat het, gelet daarop, bij gebrek aan een veilig alternatief, veterinair  niet onjuist was om de kat Convenia per injectie toe te dienen. De door beklaagde toegepaste dosering was eveneens veterinair niet onjuist.

5.4. Klager heeft gesteld dat de kittens zijn overleden, omdat zij via de moedermelk Convenia hebben binnengekregen. Het College overweegt dat vast staat dat de kittens slechts één of twee maal, en dit kort na het toedienen van de Convenia, moedermelk hebben gedronken. Gezien wat er bekend is over farmacologische eigenschappen van Convenia, is het zeer onwaarschijnlijk, dat toediening in de lactatie kan leiden tot gehalten in de moedermelk, die toxisch zouden zijn voor zuigende kittens.

Volgens de beschrijving  van de echtgenote van klager werden de buikjes van de kittens rimpelig en werden zij sloom. Dit is een beschrijving van uitdrogingsverschijnselen, die blijkbaar in een zeer snel tempo optraden. Gezien het hiervoor beschreven  symptomencomplex is het uiterst onwaarschijnlijk dat bijwerkingen van de Convenia zijn opgetreden.

5.5. Zijdens klager is nog gesteld, dat beklaagde klager niet duidelijk had voorgelicht over het gebruik van Convenia. Het College overweegt dat Convenia een voor katten geregistreerd diergeneesmiddel is. Beklaagde had een goede reden dit, in afwijking van hetgeen vermeld staat in de bijsluiter, toe te dienen bij een zogende kat. Van de moederpoes was immers bekend dat het lastig was haar tabletten toe te dienen en de risico’s voor de zuigende kittens van toediening tijdens de lactatie, waren te verwaarlozen. De beklaagde had deze overwegingen kunnen mededelen aan de eigenaar, maar het feit dat dit niet gebeurd is, acht het College niet tuchtrechtelijk verwijtbaar,

5.6. De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. Th.A.M. Witjes en drs. J. Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr.  J.B.M. Keijzers                                                                                   mr. O. Scheltema- de Nie