ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0188 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/28

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0188
Datum uitspraak: 09-04-2009
Datum publicatie: 14-04-2009
Zaaknummer(s): 2008/28
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hartproblemen tijdens narcose.

Uitspraak in de zaak van

 X , klager

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te B

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 11 maart 2008 heeft klager zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op6 mei 2008 door het College werd ontvangen.

Klager heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 27 mei 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 6 juni 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 12 maart 2009 ter zitting behandeld.

Klager is, met bericht van verhindering, niet verschenen. 

Beklaagde was in persoon aanwezig.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht verklaart klager zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. Op 4 maart 2008, omstreeks 14.00 uur, heeft klager zijn hond, een Newfoundlander geboren op 7 april 2000 en genaamd Xxxxx, op doorverwijzing van de eigen dierenarts, aangeboden aan een praktijkgenoot van beklaagde, specialist veterinaire orthopedie.

De hond was al enige tijd mank aan de rechter achterpoot. De collega deelde mede dat de klachten werden veroorzaakt omdat de kruisband van de hond gescheurd was en hij adviseerde een operatieve ingreep. De operatie kon meteen plaatsvinden.

De voorbereidingen voor de operatie werden uitgevoerd door een team. Eerst toen de hond geheel klaarlag voor de ingreep, arriveerde beklaagde.

2.2. Toen klager de hond volgens afspraak om 17.30 uur kwam halen heeft beklaagde hem medegedeeld dat bij de hond tijdens de operatie hartritmestoornissen waren opgetreden. Het zou daarom zijn aan te bevelen de hond op te laten nemen en nader onderzoek te laten doen. Klager heeft, in de wetenschap dat Newfoundlanders doorgaans niet ouder worden dan acht tot tien jaar, over de mogelijkheid van euthanasie gesproken. Beklaagde vond dat euthanasie niet aan de orde was. De hond werd, in nog onvoldoende ontwaakte staat, naar een kliniek in B overgebracht en is daar een nacht gebleven. Toen klager de hond op kwam halen werd hem medegedeeld dat het hart van de hond geheel in orde was.

2.3. Klager heeft daaruit de conclusie getrokken dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld en een verkeerde behandeling heeft ingezet.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Beklaagde stelt dat hij niet betrokken was bij het advies om de onmiddellijk te opereren.

Met betrekking tot de mededeling van klager, dat beklaagde pas aankwam toen de hond al geheel gereed was voor de operatie, stelt beklaagde dat de paraveterinairen die de voorbereidingen voor de operatie hadden getroffen, daarvoor zeer goed gekwalificeerd en zijn.

3.2. In verband met de klacht dat hij een onjuiste diagnose zou hebben gesteld, geeft beklaagde aan dat al spoedig na het begin van de operatie bleek dat de ECG frequentie en de frequentie van de perifere pols, zoals manueel en met de pulsoximeter gemeten, uiteen liepen. De hond bleek echter wel cardiovasculair stabiel. Beklaagde vond het daarom verantwoord om met de operatie door te gaan. Gedurende het verdere verloop van de operatie namen de hartritmestoornissen in ernst toe. De oorzaak daarvan was tijdens de operatie niet te bepalen.

3.3. Direct na de operatie heeft beklaagde telefonisch contact gehad met een collega –internist. Deze adviseerde de hond op te laten nemen en  te voorzien van een 24 uurs ECG registratie en controle van de elektrolytenstatus in het bloed van de hond.

De volgende dag zou dan nog echografisch onderzoek plaats kunnen vinden.

3.4. Na dit telefoongesprek heeft beklaagde gesproken met klager en zijn echtgenote en hen uitgelegd dat er drie opties waren, namelijk de hond, als deze voldoende was ontwaakt, zonder verdere behandeling mee naar huis nemen, wat een risico in zou houden of opname in een kliniek in B, dan wel in de intensive care van de Faculteit voor Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (UKG). Klager sprak van euthanasie als vierde mogelijkheid, maar beklaagde vond dit, gelet op het feit dat de hond  op het ECG normaal leek te reageren, niet aan de orde.

De eigenaren voelden het meest voor opname in Utrecht. Beklaagde heeft telefonisch contact opgenomen met de spoedarts aldaar en heeft de toestand van de hond besproken. De spoedarts noemde een mogelijke oorzaak voor de hartritmestoornissen en gaf een advies voor verdere behandeling. Opnamecapaciteit was er echter niet.

Intussen bleek de hond op een normale wijze bij te komen uit de narcose.

3.5. De hond is met de dierenambulance naar de kliniek in B overgebracht. Beklaagde is er met eigen vervoer naar toegegaan om de overdracht optimaal te doen verlopen.

3.6. Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd medegedeeld dat een conservatieve behandeling van de kruisband niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Een consult bij beklaagde en zijn collega’s duurt gemiddeld een uur. Er wordt altijd uitgebreid met de eigenaren gesproken. Het pre – anesthetisch onderzoek was verricht door een praktijkgenoot. Deze had er goed op gelet of er een verschil was tussen de perifere en centrale pols, maar daarvan was niet gebleken. De hond ging dus normaal in anesthesie. De problemen ontstonden aan het begin van de operatie. Het ECG was tweemaal zo hoog als de geregistreerde pols. Dit bleef zo gedurende de gehele operatie en ook nog gedurende de recovery. De stoornis leidde niet tot cardiovasculaire problemen.

Met betrekking tot het advies van de spoedarts van de UKG deelde beklaagde mede dat deze had geadviseerd de vochthuishouding te monitoren.

Omdat in de kliniek van beklaagde geen mogelijkheid is om dieren in observatie te houden, is de hond overgebracht naar een andere kliniek in B. In de loop van de nacht verdwenen de hartritmestoornissen en ook daarna hebben ze zich niet meer voorgedaan.

Beklaagde bracht tenslotte naar voren dat hij zijn uiterste best had gedaan voor de hond. Hij betreurde het dat hij dat niet aan de eigenaren had uit kunnen leggen. Beklaagde vond het daarom ook jammer dat zij niet ter zitting waren verschenen.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 4 maart 2008, omstreeks 14.00 uur, heeft beklaagde, specialist veterinaire orthopedie, bij de hond van klager, een Newfoundlander geboren op 7 april 2000 en genaamd Xxxxx, een operatie aan een kruisband van de rechterachterpoot uitgevoerd.

4.2. Het pre – anesthetisch onderzoek, dat werd uitgevoerd door een praktijkgenoot van beklaagde, liet geen hartafwijkingen zien. Niettemin was de hartfrequentie, afgeleid uit het ECG kort na aanvang van de operatie tweemaal zo hoog als de geregistreerde pols.  De hond bleef wel cardiovasculair stabiel, hetgeen beklaagde deed besluiten om met de operatie door te gaan. De hartritmestoornissen hielden gedurende het verdere verloop van de operatie aan.

 4.3. Beklaagde heeft onmiddellijk na de operatie telefonisch contact opgenomen met een veterinair internist. Deze adviseerde de hond op te laten nemen en  te voorzien van een 24 uurs ECG registratie en controle van de elektrolytenstatus in het bloed van de hond  en echografisch onderzoek op de volgende dag

4.4. Beklaagde heeft hierna aan klager en zijn echtgenote medegedeeld dat zij de hond, als deze voldoende was ontwaakt, zonder verdere behandeling mee naar huis zouden kunnen nemen, maar dat het de voorkeur had om de hond nog een nacht in opname te houden, hetzij in een kliniek in B, hetzij in de intensive care van de Faculteit voor Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht.

4.5. Klager heeft gesproken over euthanasie; beklaagde heeft dit afgewezen omdat de hond  op het ECG normaal leek te reageren.

4.6. Beklaagde heeft telefonisch contact opgenomen met de spoedarts van de Faculteit voor Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht en heeft de toestand van de hond besproken. De spoedarts noemde een mogelijke oorzaak voor de hartritmestoornissen en gaf een advies voor verdere behandeling. 

4.7. De hond is op een normale wijze bijgekomen uit de narcose.

4.8. De hond is met de dierenambulance naar de kliniek in B overgebracht.

4.9. Het onderzoek dat de dag na de operatie werd uitgevoerd door de opvolgend dierenarts, liet geen hartproblemen zien.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager.

5.2. Klager heeft, kort gezegd, gesteld dat beklaagde met betrekking tot de hartritmestoornissen van de hond een onjuiste diagnose heeft gesteld en tengevolge daarvan een onjuist en onnodig kostbaar vervolgtraject heeft ingezet. Beklaagde heeft een en ander gemotiveerd bestreden. Het College overweegt hierover als volgt.

5.3. Het College stelt ten eerste vast dat het pre – anesthetisch onderzoek geen afwijkingen aan het hart liet zien, zodat er geen reden was om van de ingreep af te zien.

Het College stelt voorts vast dat, zowel op grond van de stukken als het verhandelde ter zitting kan worden geconstateerd dat er tijdens de in het geding zijnde ingreep een uitgebreide registratie van de lichaamsfuncties heeft plaatsgevonden, waaruit wel degelijk is gebleken van hartritmestoornissen. Het College overweegt dat het zeker mogelijk is, dat gedurende een operatieve ingreep hartritmestoornissen optreden, die later weer verdwijnen.

Het College overweegt voor wat betreft dit klachtonderdeel tenslotte dat het niet onverantwoord was om met de operatie door te gaan, omdat de cardiovasculaire toestand van de hond stabiel bleef.

5.4. Het tweede klachtonderdeel betreft de nazorg. Klager meent dat beklaagde onnodig zeer kostbare nazorg heeft geadviseerd. Het College is van oordeel dat beklaagde veterinair juist heeft gehandeld nu hij twee specialisten heeft geraadpleegd en met de eigenaren heeft overlegd. Het College acht het niet onjuist dat beklaagde de optie van euthanasie heeft afgewezen.

5.5. De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron                                                       mr. O. Scheltema- de Nie