ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0187 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/26

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0187
Datum uitspraak: 09-04-2009
Datum publicatie: 14-04-2009
Zaaknummer(s): 2008/26
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Gemiste diagnose milttumor.

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te A

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift,  ontvangen op 27 februari 2008 heeft klaagster zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend, dat op 8 april 2008 door het College werd ontvangen.

Klaagster heeft hierop gereageerd bij repliek, ontvangen op 9 mei 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 18 juni 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 12 maart 2009 ter zitting behandeld.

Klaagster is, vergezeld door haar zoon, de heer X, in persoon verschenen. 

Beklaagde was, vergezeld door haar praktijkgenoot, drs. Z, eveneens in persoon aanwezig.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klaagster zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. Op 20 november 2007, omstreeks 20.00 uur, heeft klaagster de hulp van beklaagde ingeroepen voor haar hond, een Epagneul de Breton, geboren op 26 oktober 2000 en genaamd Xxxx. De hond was die gehele dag gezond geweest, maar was na het avondeten gaan braken. Hij nam voortdurend de voor hem ongewone ‘bidhouding’ aan en was sloom.

2.2. Beklaagde heeft de hond onderzocht en vastgesteld dat hij buikpijn en koorts (39.6) had. Zij kon geen oorzaak voor de klachten vinden. Beklaagde heeft een therapie ingesteld met medicatie en heeft geadviseerd het nog even aan te zien. Klaagster heeft gevraagd of sprake kon zijn van een maagtorsie. Beklaagde heeft gezegd dat dit niet aan de orde was, omdat de hond geen bloed had gebraakt.

Ter zitting heeft klaagster desgevraagd verklaard dat beklaagde alleen heeft medegedeeld dat sprake zou kunnen zijn van een ernstige, maar ook van een minder ernstige aandoening. Beklaagde heeft geadviseerd het nog even aan te zien. Zij sprak wel over doorverwijzing, maar ze drong er niet met klem op aan. Klaagster en haar echtgenoot besloten de toestand van hond nog even aan te zien om dat beklaagde geen nadruk op doorverwijzing legde. Beklaagde heeft wel medegedeeld dat zij de gehele nacht bereikbaar was voor het geval dat de toestand van de hond achteruit zou gaan, maar van verslechtering was geen sprake.

2.3. Omstreeks 22.00 uur heeft beklaagde telefonisch  contact opgenomen. Toen haar werd medegedeeld dat de hond nog wel braakte, maar rustiger was en dat zijn temperatuur tot 39.3 was gedaald, adviseerde beklaagde wederom het nog even aan te zien, maar bij verslechtering telefonisch contact op te nemen, teneinde een doorverwijzing te regelen. Ter zitting heeft klaagster naar voren gebracht dat beklaagde ook ditmaal niet nadrukkelijk heeft gezegd dat de hond met spoed moest worden aangeboden aan een tweedelijns kliniek.

2.4. In de ochtend van 21 november was de temperatuur van de hond nog 39.3.

Beklaagde adviseerde echografisch onderzoek. Dit is verricht door een door klaagster benaderde opvolgend dierenarts. De opvolgend dierenarts stelde al op basis van klinisch onderzoek de diagnose ‘milttorsie’. De diagnose is bevestigd door röntgenologisch en echografisch onderzoek. Als de hond op zijn zij werd gelegd werd een grote zwelling zichtbaar, die later een milttumor bleek te zijn. De opvolgend dierenarts heeft de hond geopereerd. Het dier is op de operatietafel overleden.

2.5. In een nagesprek heeft beklaagde, in strijd met de waarheid, verklaard dat zij op onmiddellijke doorverwijzing had aangedrongen en heeft zij ten onrechte de schuld aan het overlijden van de hond bij klaagster gelegd.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Op 20 november 2007, omstreeks 19.45 uur heeft klaagster telefonisch hulp gevraagd voor haar hond, die braakte en sloom was. Om 20.15 uur heeft beklaagde de hond onderzocht.  Uit de anamnese bleek haar dat de hond ’s middags was gaan braken met slijm en schuim en dat hij buikpijn had. Uit het onderzoek bleek dat de hond koorts had en dat hij voor in de buik pijnlijk was. Er was sprake van défence musculaire, waardoor de buik ter plaatse niet was te palperen. Beklaagde kon geen oorzaak vinden voor de klachten.

Beklaagde heeft meteen al doorverwijzing naar een tweedelijns kliniek geadviseerd, maar de echtgenoot van klaagster wees dit vooralsnog af. Beklaagde heeft een therapie ingezet met een pijnstiller en een antibioticum en heeft geadviseerd alsnog naar een tweedelijns kliniek te gaan als na een uur nog geen verbetering was opgetreden.

Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd onder meer het volgende verklaard.

Volgens de anamnese had de hond buikklachten, koorts en braakte hij.

Het algemeen lichamelijk onderzoek leverde verder geen bijzonderheden op. Er was geen sprake van shock of crisis. Beklaagde heeft het hart en de longen van de hond beluisterd. Ook hier waren geen afwijkingen op te merken. Beklaagde heeft de buik van de hond gepalpeerd, maar de palpatie was niet volledig uit te voeren. De hond liet dat niet toe. Beklaagde heeft geen zwelling in de buik kunnen voelen.

Zij heeft klaagster medegedeeld dat er een probleem was in de buik, dat ernstig kon zijn, maar dat dit niet met zekerheid was vast te stellen. De waarschijnlijkheidsdiagnose kon variëren van gastro – enteritis tot de aanwezigheid van een corpus alienum. Over een maagtorsie heeft zij niet gesproken. Beklaagde heeft de mogelijkheden voor nader onderzoek besproken en heeft voorgesteld echografisch onderzoek te laten verrichten. Beklaagde benadrukte dat zij meteen over doorverwijzing had gesproken, waarbij zij ook de naam van de door haar beoogde kliniek had genoemd. Klaagster en haar echtgenoot hebben zelf besloten het nog even aan te kijken.

3.2. Beklaagde heeft rond 22.00 uur telefonisch geïnformeerd hoe de hond er aan toe was. Hoewel de hond iets rustiger was en sliep en de koorts ook iets gezakt was, heeft beklaagde weer geadviseerd tot doorverwijzing naar een tweedelijns kliniek, wat ook nu weer door de echtgenoot van klaagster werd afgehouden.

Beklaagde deelde ter zitting desgevraagd mede dat zij uit eigen beweging telefonisch contact had opgenomen. De echtgenoot van klaagster deed de mededelingen als hiervoor omschreven, maar beklaagde hoorde klaagster op de achtergrond zeggen dat de hond weer had gebraakt. Beklaagde had daarom wederom tot doorverwijzing geadviseerd.

3.3. In de ochtend van 21 november was nog geen significante verbetering merkbaar, hetgeen voor beklaagde aanleiding was om nogmaals tot doorverwijzing naar een tweedelijns kliniek te adviseren. Klaagster en haar echtgenoot hebben gekozen voor een eerstelijns kliniek.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 20 november 2007, omstreeks 20.00 uur, heeft klaagster de hulp van beklaagde ingeroepen voor haar hond, een Epagneul de Breton, geboren op 26 oktober 2000 en genaamd Xxxx.

4.2. Op 20 november, om 20.15 uur, is de hond aan beklaagde aangeboden. 

4.3. Beklaagde heeft de anamnese afgenomen, waaruit bleek haar dat de hond ’s middags was gaan braken en verschijnselen van buikpijn vertoonde.

4.4. Beklaagde heeft een algemeen lichamelijk onderzoek uitgevoerd, waarbij zij vaststelde dat de hond koorts had, dat zijn slijmvliezen roze waren en de crt<1 seconde. Bij buikpalpatie voelde de buik voor onderin hard aan, maar er waren geen specifieke afwijkingen te voelen. Beklaagde heeft een therapie ingezet met Metacam en een antibioticum.

4.5. Op 20 november, omstreeks 22.00 uur, heeft beklaagde telefonisch contact opgenomen met klaagster. De echtgenoot van klaagster heeft medegedeeld dat de koorts gezakt was en dat de hond rustig was. Beklaagde heeft gezegd dat zij de gehele nacht bereikbaar was om bij een eventuele verslechtering de hond meteen door te verwijzen.

4.6. Op 21 november, omstreeks 08.30 uur is er nogmaals telefonisch contact geweest tussen klaagster en beklaagde. Klaagster heeft medegedeeld dat de toestand van de hond verslechterd was. Beklaagde heeft geadviseerd de hond voor een uitgebreid onderzoek aan te bieden aan een tweedelijns kliniek.

4.7. Op 21 november heeft klaagster de hond aan een eerstelijns kliniek aangeboden. Hier is röntgenologisch en echografisch onderzoek gedaan. Er werd een operatie verricht, waarbij een milttumor is verwijderd. Kort hierna is de hond overleden.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar  hulp was ingeroepen.

5.2. Klaagster meent dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten, omdat zij tijdens het consult van 20 november 2007 onvoldoende onderzoek heeft verricht, waardoor zij de diagnose ‘milttumor’ miste, dan wel met onvoldoende nadruk tot doorverwijzing heeft geadviseerd. Het College overweegt hierover als volgt.

5.3. Het onderzoek dat beklaagde heeft uitgevoerd was veterinair niet onjuist. Beklaagde heeft ter zitting duidelijk gemaakt hoe zij de buikpalpatie heeft uitgevoerd. Het College is van oordeel dat beklaagde dat op de juiste wijze heeft gedaan.

Het is niet onbegrijpelijk dat klaagster meent dat beklaagde bij een correct uitgevoerde buikpalpatie de aanwezigheid van een tumor zou hebben opgemerkt.

Een zwelling zoals deze de volgende dag door de opvolgend dierenarts werd gediagnosticeerd, kan echter in enkele uren ontstaan.

5.4. Beklaagde heeft gesteld dat de toestand van de hond haar wel aanleiding gaf om zowel bij het consult om 20.15 uur, als bij het telefoongesprek om 22.00 uur op

20 november 2007 tot doorverwijzing te adviseren. Klaagster heeft erkend dat beklaagde beide keren over doorverwijzing heeft gesproken, maar meent dat beklaagde te weinig nadruk heeft gelegd op de noodzaak daartoe.

Het College stelt vast dat de verklaringen van partijen op dit punt verschillen, zodat de feiten niet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld. Wat hier ook van zij, partijen zijn het er over eens, dat beklaagde doorverwijzing wel heeft geadviseerd.

Het College komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde veterinair tekort is geschoten.

5.5. De slotsom van al het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht  ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron                                                       mr. O. Scheltema- de Nie