ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0185 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/21

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0185
Datum uitspraak: 09-04-2009
Datum publicatie: 11-11-2009
Zaaknummer(s): 2008/21
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Huid- en darmklachten.

Uitspraak in de zaak van

 X , klaagster

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te B

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 21 februari  2008 heeft klaagster zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 31 maart 2008 door het College werd ontvangen.

Klaagster heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 24 april 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend die op 9 mei 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 12 maart 2009 ter zitting behandeld.

Klaagster is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. 

Beklaagde was, vergezeld door drs. Z, haar werkgever, in persoon aanwezig.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht verklaart klaagster zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. Op 22 november 2007 heeft klaagster haar kat, geboren op 1 mei 2003 en genaamd XXXX, aan beklaagde aangeboden vanwege diarreeklachten.

Beklaagde ontdekte een huid, -  en vlooienallergie en een (pijnlijke) darminfectie.

Zij deelde mede dat de kat gevoelig was voor parasieten. Mogelijk zou bloedonderzoek tot een meer concrete diagnose leiden, maar omdat klaagster dit niet kon betalen heeft beklaagde een zo goedkoop mogelijke therapie ingezet. De kat kreeg een injectie met 0,3 ml Moderin en voor verdere behandeling 10 tabletten Metrazol 250 mg, 2 x daags een halve tablet en Advocate. Deze therapie leidde aanvankelijk tot verbetering van het diarreeprobleem.

2.2. Op 14 januari 2008 heeft klaagster geconstateerd dat de achterpoten van de kat bloederig waren. Zij stelde vast dat de kat zich erg grondig waste, omdat hij veel last van jeuk had.

Twee dagen later heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de kliniek waar beklaagde werkt. Een assistente heeft klaagster geadviseerd een kap en een ontsmettende vloeistof te komen halen. Na enkele dagen ontdekte klaagster dat  deze therapie niet afdoende was. Zij heeft weer telefonisch contact opgenomen. Dit keer heeft de assistente overlegd met de dierenarts. Klaagster kon een grotere kap en pillen komen halen. De therapie sloeg in het geheel niet aan. De huid van de kat begon af te sterven. Klaagster had de kat graag aan een dierenarts van de praktijk aan willen bieden, maar dit werd geweigerd omdat klaagster een consult niet contant zou kunnen betalen. Klaagster heeft vervolgens aan de assistente gevraagd of het niet beter zou zijn om de kat in te laten slapen. Zij kreeg ten antwoord dat de kat daarvoor te jong was. Er werd een derde, grotere, kap gegeven en een antibioticumzalf.

2.3. Vanaf 26 januari ging het erg slecht met de kat. Op 28 januari heeft klaagster weer telefonisch contact opgenomen met de kliniek en de toestand van de kat beschreven. Door een assistente werd haar gezegd dat zij met de kat naar de praktijk moest komen. In overleg met een dierenarts, mocht klaagster alleen komen als zij contant geld bij zich had om het consult te betalen.

2.4. Klaagster heeft de kat, die ernstig ziek en vermagerd was, aangeboden aan een opvolgend dierenarts. Deze heeft de kat in laten slapen.

2.4. Klaagster meent dat beklaagde in zorg te kort is geschoten door haar kat een adequate behandeling te onthouden, uitsluitend omdat zij niet  contant kon betalen. Voorts meent zij dat de kat door de medicatie die beklaagde hem op 22 november heeft toegediend, dan wel heeft voorgeschreven vergiftigd is. Klaagster schrijft in haar klaagschrift dat beklaagde en haar praktijkgenoten pas gedurende één jaar een praktijk voor gezelschapsdieren hebben. Daarvoor zouden zij alleen landbouwhuisdieren hebben behandeld. Het College leidt hier uit af dat klaagster beklaagde wellicht ook een gebrek aan deskundigheid verwijt.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Op 22 november 2007 heeft klaagster haar kat aangeboden met de klacht ‘chronische diarree’. Beklaagde heeft de kat onderzocht en heeft tekenen van enteritis/colitis waargenomen. Verder was sprake van huidklachten en waren er veel aanwijzingen dat de kat vlooien had. Omdat klaagster aangaf dat zij weinig geld had, heeft beklaagde, in overleg met klaagster, besloten niet direct nader onderzoek te doen, maar de kat te behandelen met als uitgangspunt de diagnose ‘allergie’. Zij heeft een therapie ingesteld bestaande uit een injectie met 0,3 ml Moderin tegen de jeuk en Advocate om te ontvlooien en te ontwormen. Vanwege de ernst van de darmaandoening  schreef  beklaagde daarnaast voor tien dagen 2 x daags 1/2 tablet Metrazol voor, met het advies ‘bij onvoldoende resultaat retour’.

Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd verklaard dat de kat toen hij haar werd aangeboden kaal en rood was aan de achterkant en dat zijn anus pijnlijk was.

De diarreeklachten bestonden, zo deelde klaagster mede, al enige tijd. Beklaagde zag vlooien en uitwerpselen van vlooien in de vacht van de kat. Zij heeft een dieet en Metrazol voorgeschreven voor het darmprobleem. Daarnaast diende zij de kat een injectie Moderin, in een normale dosering, toe ter bestrijding van de vlooien. Beklaagde heeft derhalve een therapie ingesteld op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose.

Zij meent dat dit niet ongebruikelijk is. Zij vond nader onderzoek op dat moment nog niet noodzakelijk. Beklaagde heeft klaagster wel medegedeeld dat nader onderzoek mogelijk was.

3.2. Op 11 december 2007 heeft beklaagde telefonisch geïnformeerd of de therapie was aangeslagen. Klaagster heeft medegedeeld dat het beter ging. Afgesproken werd dat klaagster telefonisch contact op zou nemen als de toestand van de kat achteruit ging.

3.3. Op 21 januari 2008 heeft klaagster telefonisch gemeld dat de kat weer klachten had. Klaagster gaf tevens aan dat zij een consult niet kon betalen. Het treffen van een betalingsregeling is in de praktijk waar beklaagde werkt zeer wel mogelijk, maar klaagster heeft niet gezegd dat zij daar een beroep op wilde doen. Omdat de informatie die klaagster gaf niet zorgwekkend was, is besloten te volstaan met medicatie, te weten 10 tabletten van een orale corticosteroïde en hydrocortidermzalf.

Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd medegedeeld dat niet zijzelf, maar een collega, bij deze gelegenheid met klaagster had gesproken.

3.4. Enige tijd later heeft klaagster nogmaals telefonisch contact opgenomen.

De assistente heeft haar geadviseerd om met de kat te komen. Klaagster gaf weer aan dat dit voor haar financieel problematisch was. Omdat de assistente de hulpvraag niet als spoedeisend aanmerkte, heeft zij gezegd dat klaagster voor een consult zou moeten betalen. Klaagster sprak hierna over euthanasie. De assistente heeft geantwoord dat het niet het beleid van de praktijk is om een dier vanwege huidklachten te euthanaseren.

Zij heeft klaagster ook geadviseerd om tijdens een telefonisch spreekuur advies te vragen aan een van de dierenartsen. Klaagster heeft dit niet gedaan.

3.5. Achteraf is gebleken dat de kat verzwakt en vermagerd was aangeboden aan een opvolgend dierenarts en dat deze het dier in had laten slapen.

Beklaagde stelt dat de kat tijdens het consult van 22 november 2007 zeker niet mager was. Zij had de dosering Advocate voorgeschreven op basis van een lichaamsgewicht van 4 tot 8 kilogram.

3.6. Beklaagde stelt samenvattend dat zij de kat slechts eenmaal heeft gezien. Zij heeft het dier toen goed onderzocht en heeft een therapie ingezet op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose. Zij acht dit veterinair niet ongebruikelijk. Beklaagde vindt het onwaarschijnlijk dat de kat is vergiftigd als gevolg van de door haar in een juiste dosering voorgeschreven medicatie.

3.7. Met betrekking tot het financiële aspect deelt beklaagde mede dat dit buiten haar om is gegaan, maar dat overigens in de praktijk waar zij werkt, het treffen van een betalingsregeling zeker mogelijk is.

3.8. Ter zitting deelde beklaagde met betrekking tot de vraag of zij voldoende ervaring had met het behandelen van gezelschapsdieren mede, dat de praktijk reeds gedurende een periode van vijf jaar gezelschapsdieren behandelt en dat zijzelf is afgestudeerd als dierenarts voor gezelschapdieren. De kat van klaagster was uitsluitend behandeld door dierenartsen voor gezelschapsdieren.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 22 november 2007 heeft klaagster haar kat, geboren op 1 mei 2003 en genaamd XXXX, aan beklaagde aangeboden vanwege diarreeklachten.

4.2. Beklaagde heeft de kat onderzocht. Zij stelde de waarschijnlijkheidsdiagnose enteritis/colitis. Daarnaast stelde zij vast dat de achterhand van de kat rood en kaal was en de anus pijnlijk. In de vacht van de kat nam zij vlooien en vlooienuitwerpselen waar.

4.3. Beklaagde  heeft een therapie ingesteld bestaande uit een injectie met 0,3 ml Moderin en Advocate. Verder schreef zij voor tien dagen 2 x daags 1/2 tablet Metrazol voor, met het advies ‘bij onvoldoende resultaat retour’.

4.4. Op 11 december 2007 heeft beklaagde telefonisch geïnformeerd of de therapie was aangeslagen. Klaagster heeft medegedeeld dat het beter ging. Afgesproken werd dat klaagster telefonisch contact op zou nemen als de toestand van de kat achteruit ging.

4.5. Hierna heeft beklaagde de kat niet meer gezien en zij heeft ook verder geen contact met klaagster gehad.

4.6. Op 28 januari 2008 heeft klaagster de kat aangeboden aan een opvolgend dierenarts. Deze heeft de kat in laten slapen.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar  hulp was ingeroepen.

5.2. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde in die zorg te kort is geschoten, omdat zij voor

haar, klaagsters, kat op 22 november 2007 medicatie heeft voorgeschreven, die op korte termijn veroorzaakte dat het dier kaal werd en op langere termijn een algehele achteruitgang  en het overlijden van de kat tot gevolg had. Naar de mening van klaagster heeft beklaagde de kat een adequate behandeling onthouden omdat zij niet  contant kon betalen. Klaagster lijkt beklaagde ook een gebrek aan deskundigheid te verwijten. Beklaagde heeft een en ander gemotiveerd weersproken. Het College overweegt hierover als volgt.

5.3. Op grond van de stukken en van het verhandelde ter zitting stelt het College vast, dat beklaagde op 22 november 2007 de kat goed heeft onderzocht en een goede therapie heeft ingezet. Het College  onderschrijft de stelling van beklaagde dat het veterinair niet onjuist is om een aanvangsbehandeling in te stellen op grond van een waarschijnlijkheidsdiagnose. De dosering van de toegediende, respectievelijk meegegeven medicatie was niet onjuist.

5.4. Met betrekking tot de stelling van klaagster dat beklaagde over onvoldoende deskundigheid om gezelschapsdieren te behandelen beschikt overweegt het College, dat beklaagde dit ter zitting, als weergeven onder 3.8, heeft weerlegd.

5.5. De klacht ziet tenslotte op de (vermeende) onmogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling. Het College overweegt dat klaagster hierover met de assistente heeft gesproken en dat deze klaagster heeft geadviseerd om hierover tijdens een telefonisch spreekuur contact op te nemen met een van de dierenartsen. Dat klaagster dit niet heeft gedaan kan aan beklaagde niet worden tegengeworpen.

5.6. De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron                                                       mr. O. Scheltema- de Nie