ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0184 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/18

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0184
Datum uitspraak: 09-04-2009
Datum publicatie: 14-04-2009
Zaaknummer(s): 2008/18
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen rustend dierenarts niet-ontvankelijk.

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te A

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift, ontvangen op 15 februari 2008, heeft klaagster zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend, dat op 20 april 2008 door het College werd ontvangen.

Klaagster heeft hierop gereageerd bij repliek, ontvangen op 6 mei 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 20 juni 2008 werd ontvangen.

Partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de zaak op de zitting van 12 maart 2009.

Bij schrijven van 4 maart  2009 heeft beklaagde medegedeeld dat zij haar beroepsuitoefening gestaakt had.

Bij navraag is gebleken dat beklaagde niet meer in het Register van Dierenartsen is opgenomen.

  2. TOEPASSELIJKE WETGEVING

2.1. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (WUD) kan een zaak, artikel 14 of 15 van de wet betreffende, bij het veterinair tuchtcollege aanhangig worden gemaakt door een schriftelijke klacht van degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen, dan wel van een door Onze Minister aangewezen ambtenaar (de klachtambtenaar).

2.2. Artikel 29, vierde lid, van de WUD bepaalt dat intrekken van de klacht, nadat deze is binnengekomen, of staking van de werkzaamheden door de persoon over wie geklaagd is, op de verdere behandeling geen invloed heeft, wanneer naar het oordeel van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar (de klachtambtenaar) het algemeen belang vordert dat de behandeling wordt voortgezet, of wanneer de persoon over wie geklaagd is, schriftelijk heeft verklaard, voortzetting van de behandeling van de klacht te verlangen.

3. JURISPRUDENTIE

In de uitspraken van het Veterinair Tuchtcollege, met nummers 95/038, 2000/112,  2004/107,  2005/67 en 2006/77 is overwogen dat k lachten gericht tegen een rustend dierenarts  niet ontvankelijk zijn, tenzij de klachtambtenaar van mening is dat het algemeen belang vereist dat de behandeling wordt voortgezet, of wanneer de betreffende dierenarts schriftelijk heeft verklaard, dat hij/zij wenst dat de klacht verder wordt behandeld.

Een dierenarts wordt als ‘rustend’ aangemerkt als hij/zij is uitgeschreven uit het register.

4. OVERWEGINGEN

4.1. De WUD heeft ten doel om een goede beroepsuitoefening van, onder anderen, dierenartsen te bevorderen. In dat verband kunnen aan dierenartsen maatregelen worden opgelegd. De zwaarste maatregel is de ontzegging van de bevoegdheid om de diergeneeskunde uit te oefenen. Het moge duidelijk zijn dat wanneer een dierenarts zijn beroep niet meer uitoefent toepassing van het tuchtrecht niet meer het doel kan dienen waarvoor het is ingesteld. De wetgever heeft daarom in de hiervoor weergegeven wettelijke regeling bepaald dat een klacht gericht tegen een dierenarts die zijn beroepsuitoefening staakt, niet verder behandeld wordt. Dit is alleen anders als de betreffende dierenarts zelf voortzetting van de behandeling verlangt, of als een door de Minister aangewezen ambtenaar, de zogeheten klachtambtenaar, van mening is dat het algemeen belang voorzetting van de behandeling vereist

4.2. Elke dierenarts die praktijk uitoefent dient op grond van de WUD te zijn ingeschreven in het Register van Dierenartsen. Uitschrijving uit het Register brengt mee dat een dierenarts niet meer bevoegd is, om als practicus werkzaam te zijn. Vaststaat dat beklaagde heeft zich laten uitschrijven uit voornoemd register.

Beklaagde en de klachtambtenaar wensen geen verdere behandeling van de zaak.

4.4. De conclusie uit het voorgaande is, dat de klacht op grond van de WUD niet verder kan worden behandeld en derhalve niet – ontvankelijk dient te worden verklaard.

5. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht niet - ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O.  Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. Th.A.M. Witjes en drs. J. Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron                                                   mr. O. Scheltema- de Nie