ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0176 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2007/110

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0176
Datum uitspraak: 15-01-2009
Datum publicatie: 16-01-2009
Zaaknummer(s): 2007/110
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Vermelden alle bevindingen.

Uitspraak in de zaak van

 X , klager

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te B

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 12 november 2007 heeft klager zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 27 december 2007 door het College werd ontvangen.

Klager heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 4 februari 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 6 maart 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 11 december 2008 ter zitting behandeld.

Klager is in persoon verschenen. 

Beklaagde was, bijgestaan door mw. mr. Z, advocaat, eveneens in persoon aanwezig.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klager zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. Klager heeft een KWPN - paard, genaamd XXXXXXX, gekocht op grond van een op 10 juni 2004 door een andere dierenarts (verder: de eerste dierenarts) opgesteld  keuringsrapport. In 2006 wilde klager het paard verkopen. Het paard is, in opdracht van klager, maar op kosten van de beoogde koper, op 13 september 2006 gekeurd door beklaagde.

Zowel in de stukken als ter zitting heeft klager, kort gezegd, gesteld dat hijzelf de opdrachtgever voor de keuring was, hoewel hij niet voor de kosten van de keuring betaalde.

2.2. Beklaagde heeft de beschikking gekregen over het keuringsrapport van de eerste dierenarts en de daarbij behorende röntgenfoto’s.

Beklaagde heeft het paard voor gebruik ongeschikt verklaard omdat hij op de röntgenfoto’s van de eerste dierenarts een chip in de achterkogel meende waar te nemen. Een bevinding die hij bevestigd achtte door de röntgenopnamen die hij zelf maakte. De koper zag op grond daarvan van de koop af.

In reactie op de stelling van beklaagde dat niet de op de röntgenopnamen waargenomen afwijking, maar kreupelheid tijdens de klinische keuring de oorzaak was voor een (vooralsnog) negatief oordeel, heeft klager zowel in de stukken als ter zitting naar voren gebracht, dat dit niet juist is.

Klager meent dat de koper wel degelijk van de koop afzag omdat beklaagde hem dit had afgeraden vanwege de zogenoemde chip aan de achterkogel. Klager stelt dat hij in de eerste plaats het paard niet voor keuring zou hebben aangeboden als het kreupel zou zijn geweest. De keuring door beklaagde vond plaats op 13 september 2006 en uit ingewonnen informatie is aan klager bekend dat het paard op 16 september 2006 gedurende een slipjacht de gehele dag goed heeft gepresteerd. Klager meent dat als werkelijk sprake zou zijn geweest van kreupelheid rechtsvoor, het in de rede had gelegen om van dat been röntgenopnamen te maken en niet van de kogel rechtsachter. Klager stelt tenslotte dat de gehele correspondentie die na het afspringen van de verkoop werd gevoerd uitsluitend op de chip betrekking had.

2.3. Op grond van de conclusie van klager dat het positieve aankoopadvies in 2004 ten onrechte was gegeven, heeft klager de eerste dierenarts aansprakelijk gesteld.

De verzekeraar van de eerste dierenarts heeft de röntgenfoto’s laten onderzoeken door andere dierenartsen en een röntgenoloog. De conclusie van deze onderzoeken was dat noch op de opnamen van de eerste dierenarts, noch op de röntgenfoto’s van beklaagde zelf een chip te zien was.

2.4. Ter zitting heeft beklaagde concluderend gesteld dat de kern van zijn klacht is, dat beklaagde aan röntgenopnamen een totaal andere conclusie verbindt dan een aanzienlijk aantal andere deskundigen heeft gedaan. Beklaagde tracht dit, zo stelde klager, te verbergen door het, duidelijk in strijd met de waarheid, te doen voorkomen alsof zijn voorlopig negatief oordeel was gebaseerd op bij het klinisch onderzoek vastgestelde kreupelheid. Klager meent dat deze handelwijze van beklaagde verwijtbaar en maatschappelijk onaanvaardbaar is.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Klager geeft een onjuist en onvolledig beeld van het  door beklaagde verrichte onderzoek. Niet klager, maar de beoogde koper heeft de opdracht gegeven voor de keuring. Laatstgenoemde heeft daar ook voor betaald. Beklaagde heeft het paard gekeurd op 13 september 2006. Tijdens de klinische keuring heeft beklaagde geconstateerd dat het paard bij de volte op de harde bodem rechtsvoor kreupel was.

3.2. Beklaagde heeft de röntgenfoto’s van de eerste dierenarts bestudeerd en meende op kogel rechtsachter iets te zien. Beklaagde heeft drie röntgenopnamen gemaakt van de kogel. Hij zag daarop een avulsie - fragment. In een telefonisch contact met de beoogde koper heeft beklaagde medegedeeld dat het paard klinisch niet goed was en dat hij daarom geen positief aankoopadvies kon geven. Volledigheidshalve heeft beklaagde daar aan toegevoegd dat hij op de röntgenopnamen een avulsie – fragment op de kogel rechtsachter had waargenomen. Omdat hij met een leek te maken had heeft beklaagde niet de wetenschappelijke term ‘avulsie – fragment’ gebruikt, maar het woord ‘chip’.

De koper verzocht beklaagde om zijn bevindingen door te geven aan klager. Dit heeft beklaagde gedaan. Beklaagde heeft zeer zeker niet gezegd dat de eerste dierenarts een onjuist aankoopadvies had gegeven.

Zowel in de stukken als ter zitting heeft beklaagde de stelling van klager dat hij, beklaagde, de koper had afgeraden het paard te kopen vanwege de chip met nadruk weersproken. Beklaagde heeft een verklaring van de koper overgelegd waarin deze stelt dat hij na de keuring op 13 september het paard niet meer heeft bereden. Ter zitting heeft beklaagde, in reactie op de stelling van klager dat voornoemde verklaring in feite door beklaagde zelf was opgesteld, medegedeeld dat de verklaring authentiek was.

3.3. Beklaagde keurt doorgaans een paard dat kreupelheid vertoont, na een periode van twee weken nog eens. De koper gaf echter te kennen dat hij definitief van de koop afzag. Klager was hierover zeer ontstemd. Op verzoek van de koper heeft nog een gesprek plaatsgevonden tussen hemzelf, klager en beklaagde. Klager brak dit gesprek voortijdig af.

Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd verklaard dat hij vanwege de kreupelheid niet meteen een negatief keuringsrapport heeft willen opstellen omdat dan sprake zou zijn van een ‘beschadigd paard’ wat in het nadeel van zowel het paard als de eigenaar zou zijn.

3.4. Beklaagde heeft de röntgenopnamen voorgelegd aan dr. W, röntgenologisch diagnosticus van de Faculteit voor Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Deze deskundige vond, blijkens zijn bericht van 13 oktober 2006, ook aanwijzingen voor het bestaan van een avulsie – fragment.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 10 juni 2004 heeft klager een KWPN - paard, genaamd XXXXXXX, gekocht, nadat door een dierenarts op basis van een klinisch en een röntgenologisch onderzoek op diezelfde datum, een keuringsrapport met positief aankoopadvies was opgesteld.

4.2. Ten behoeve van verkoop aan een derde heeft beklaagde het paard op 13 september 2006 klinisch gekeurd. Klager, noch de beoogde koper was daarbij aanwezig.

In het kader van deze keuring kreeg beklaagde de beschikking  over de in 2004 gemaakte röntgenopnamen.

4.3. Tijdens de klinische keuring heeft beklaagde geconstateerd dat het paard bij de volte op de harde bodem rechtsvoor kreupel was. Beklaagde heeft voorgesteld de klinische keuring na drie weken te herhalen.

4.4. Beklaagde heeft op de röntgenfoto’s uit 2004 op de kogel rechtsachter een afwijking waargenomen. Ter controle heeft beklaagde drie röntgenopnamen gemaakt van de kogel. Hij zag daarop een avulsie - fragment.

4.5. Beklaagde heeft de koper telefonisch van zijn bevindingen op de hoogte gesteld.

Hij duidde het avulsie – fragment daarbij aan als ‘chip’. Op verzoek van de koper heeft beklaagde zijn bevindingen ook aan klager medegedeeld.

4.6. De koper zag hierna van de koop af.

4.7. De röntgenopnamen zijn voorgelegd aan dr. W, röntgenologisch diagnosticus van de Faculteit voor Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. In zijn bericht van 13 oktober 2006 schrijft dr. W onder meer: ‘Zijdelingse opname van de kogel aangevuld met de uitprojecties tonen een ‘avulsie – fragment’ van de kogel aan de medio plantaire zijde. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een zichtbare chip.’

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan.

5.2. Alvorens hierover te overwegen merkt het College op dat de stelling van klager dat hijzelf en niet de koper de opdrachtgever voor de keuring was, buiten beoordeling zal blijven. Wie de opdracht tot de keuring heeft gegeven is in het kader van het tuchtrecht niet van belang. Hierin staat slechts het diergeneeskundig handelen van, in dit geval, de dierenarts ter beoordeling.

5.3. Klager heeft gesteld dat beklaagde zich niet heeft gedragen zoals een dierenarts betaamt, omdat hij aan de röntgenopnamen van de achterkogel van het paard conclusies heeft verbonden die afwijken van die van tal van andere deskundigen en omdat hij in strijd met de waarheid heeft medegedeeld dat het paard kreupel was.

Beklaagde heeft een verklaring van dr. W, röntgenologisch diagnosticus van de Faculteit voor Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht in het geding gebracht, die zijn interpretatie van de röntgenopnamen ondersteunt. Beklaagde heeft staande gehouden dat het paard op 13 september 2006 aan het voorbeen kreupel was.

Het College overweegt hierover als volgt.

5.4. Volgens de vaste jurisprudentie van het College (zie uitspraken met zaaknummer 2004/6 en 2005/63) dient een dierenarts die een paard keurt, alle bevindingen vast te leggen in het keuringsrapport, ook als hij van mening is dat die bevindingen niet aan een positief aankoopadvies in de weg staan.

Beklaagde heeft dus veterinair niet onjuist gehandeld door, nadat hij de röntgenopnamen van de achterkogel uit 2004 had gezien, zelf röntgenologisch onderzoek te doen en de koper en klager, vooruitlopend op het keuringsrapport, te wijzen op zijn bevindingen uit dat onderzoek. Uit de hiervoor onder 4.7 geciteerde conclusie van de veterinair radioloog blijkt dat daarin een avulsie – fragment aanwezig is. Beklaagde heeft tegenover partijen gesproken over een chip. Dit onderscheid is echter voor de tuchtrechtelijke beoordeling niet van wezenlijk belang. Wel van belang is dat deze afwijking, of nu van chip of van avulsie- fragment wordt gesproken, niet per definitie tot een negatief aankoopadvies moet leiden. Beklaagde is aan het geven van een (schriftelijk) aankoopadvies niet toegekomen. Dit is echter niet aan hem toe te rekenen, maar aan de koper, die om hem moverende redenen heeft afgezien van de koop.

De slotsom is dat niet kan worden geoordeeld dat beklaagde op dit punt veterinair niet juist heeft gehandeld.

5.5. Beklaagde heeft gesteld dat hij het paard op 13 september 2006 niet meteen heeft kunnen goedkeuren, omdat het bij de volte op de harde bodem rechtsvoor kreupel was.

Klager heeft dit betwist. De argumenten die klager daarvoor aanvoert, zijn naar het oordeel van het College niet voldoende doorslaggevend voor het oordeel dat het paard op de dag van de keuring geen kreupelheid aan de dag kan hebben gelegd.

Klager heeft niet betwist, dat beklaagde herkeuring na drie weken heeft voorgesteld.

Het College overweegt dat het niet ongebruikelijk is om wanneer bij een klinische keuring kreupelheid wordt geconstateerd, het onderzoek te herhalen na, bijvoorbeeld, twee of drie weken, als de koper daar mee instemt. Beklaagde heeft derhalve ook op dit punt veterinair niet onjuist gehandeld.

Feit is dat de koper zich na de keuring op 13 september heeft teruggetrokken. Dit is echter een kwestie waar beklaagde buiten staat.

5.6. De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron                                                       mr. O. Scheltema- de Nie