ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0174 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2007/120

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0174
Datum uitspraak: 14-05-2009
Datum publicatie: 15-05-2009
Zaaknummer(s): 2007/120
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Terecht verdenking HCM geconstateerd en doorverwezen.

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

___________________________________________________________________________

Uitspraak in de zaak van

 X , klaagster

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te B

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 10 december 2007 heeft klaagster zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 7 februari 2008 door het College werd ontvangen.

Klaagster heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 20 februari 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 26 maart 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 9 april 2009 ter zitting behandeld.

Klaagster is in persoon verschenen. 

Beklaagde was, vergezeld door haar echtgenoot, de heer Y, eveneens in persoon aanwezig.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klaagster zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. Op 20 oktober 2006 heeft beklaagde de kat van klaagster, een Noorse Boskat, geboren op 7 augustus 2005 en genaamd Xxxxx, onderzocht teneinde te adviseren of de kat geschikt zou zijn om mee te fokken.

Beklaagde gaf een negatief advies. De kat zou een hartafwijking (HCM) hebben en cysten op de nieren (PKD). Beklaagde adviseerde om de nieren van de kat na een half jaar te controleren. Indien er dan nog cysten aanwezig waren, zou beklaagde die operatief verwijderen.

Ter zitting heeft klaagster staande gehouden dat beklaagde haar op de röntgenfoto de cystes had aangewezen en had verklaard dat zij deze, zo nodig, na een half jaar weg zou halen. Beklaagde had bij haar de indruk gewekt dat zij een veterinair specialist was.

2.2. Op 13 februari 2007 is de kat onderzocht door een veterinair specialist. Deze vond geen afwijkingen aan de nieren en voor wat betreft de HCM, meende hij dat het om een twijfelgeval ging. Hij heeft klaagster overigens medegedeeld dat het operatief verwijderen van cysten op de nieren niet juist is en dat dit zelfs dodelijk kan zijn voor een kat.

2.3. Klaagster is voorts van mening dat beklaagde ten onrechte niet van tevoren heeft uitgelegd waaruit het onderzoek zou bestaan. Daarnaast heeft beklaagde in het HCM rapport wel vermeld dat er reden is voor aanvullend onderzoek, maar tijdens het gesprek heeft zij dit niet genoemd.

 

2.4. Ter zitting heeft klaagster desgevraagd medegedeeld dat haar klacht bestaat uit de volgende onderdelen:

a. beklaagde heeft ten onrechte de diagnose ‘HCM’ gesteld; 

b. beklaagde heeft ten onrechte de diagnose ‘cysten in de nieren’ gesteld;

c. beklaagde heeft ten onrechte voorgesteld de cysten operatief te verwijderen;

d. beklaagde heeft zich ten onrechte voorgedaan als veterinair specialist.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Klaagster heeft beklaagde, na een uitdrukkelijke prijsindicatie, verzocht om te controleren of de in het geding zijnde kat geschikt zou zijn om mee te fokken.

Beklaagde heeft daartoe een algemeen lichamelijk onderzoek verricht en getest op FiV en FeLv. Verder heeft zij een röntgenfoto gemaakt, alsmede een EGC in combinatie met een Fonendogram en een echo van de nieren. Op verzoek van klaagster zijn deze onderzoeken op één dag uitgevoerd. Op eigen initiatief heeft beklaagde bij de rasvereniging nagevraagd of er nog aanvullende wensen of eisen waren. Dit was niet het geval. Beklaagde heeft zowel mondeling als schriftelijk geadviseerd om de kat voor nader onderzoek aan een specialist aan te bieden.

3.2. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat zij klaagster wel had medegedeeld dat het borstbeen van de kat iets omhoog stond, maar dat zij niet heeft gesproken over cysten, doch over een verwijd lumen. Op de röntgenopnamen waren in de nieren holtes te zien, die voor een relatief kleine kat erg groot waren. Er was echter rondom nog wel nierweefsel waarneembaar. Beklaagde had uit haar bevindingen afgeleid dat mogelijk sprake zou kunnen zijn van een nierprobleem. Omdat het bloed, - en urineonderzoek geen afwijkende waarden liet zien, vond beklaagde een controle na een half jaar verantwoord.

Beklaagde benadrukte dat zij niet had gesproken over het operatief wegnemen van cysten, omdat dit onmogelijk is.

Beklaagde deelde verder mede dat zij klaagster twee maal had gesproken en dat zij haar schriftelijk en mondeling uitleg had gegeven. Beklaagde had klaagster ook geadviseerd om over het hartprobleem een specialist te raadplegen.

Beklaagde ontkende dat zij zich als een veterinair specialist had voorgedaan. Zij deelde  in dit verband mede dat zij wel zelf röntgenologisch en echografisch onderzoek doet en hartfilms maakt, maar dat dit niet is voorbehouden aan specialisten.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 20 oktober 2006 heeft beklaagde de kat van klaagster, een Noorse Boskat, geboren op 7 augustus 2005 en genaamd Xxxxx, op verzoek van klaagster onderzocht in verband met het voornemen om met de kat te gaan fokken.

4.2. Beklaagde heeft röntgenologisch en echografisch onderzoek verricht. Daarnaast deed zij bloedonderzoek ter bepaling van de nierwaarden en testte zij het bloed op FeLv en FiV.

4.3. In het patiëntenverslag heeft beklaagde onder meer genoteerd: ‘nier echo zit wat op de grens, de li nier heeft een iets vergroot lumen. Hart: spierwand niet verdikt, lumen niet vergroot. Er is een souffle dus aanwijzingen voor CCM of HCM. Het borstbeen is inderdaad afgebogen….niet mee fokken: HCM verdacht……..advies verder onderzoek bij specialist.’

4.4. Klaagster heeft de kat aangeboden aan een Specialist Veterinaire Radiologie.

Blijkens zijn verslag van 13 februari 2007 heeft deze geoordeeld dat de diagnose ‘HCM’ niet met zekerheid was te stellen, maar ook niet was uit te sluiten (‘HCM twijfelachtig’).

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar  hulp was ingeroepen.

5.2. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten omdat zij onjuiste diagnoses heeft gesteld, ten onrechte heeft gezegd dat zij eventuele cysten operatief zou verwijderen en zich ten onrechte heeft voorgedaan als veterinair specialist.

Beklaagde heeft een en ander gemotiveerd weersproken. Het College overweegt hierover als volgt.

5.3. Met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht, dat ziet op de hartafwijking HCM, kan worden vastgesteld dat beklaagde voldoende en adequaat onderzoek heeft verricht, op grond waarvan zij een verdenking op HCM constateerde. Om deze reden heeft beklaagde nader onderzoek door een specialist geadviseerd.

Dit nader onderzoek heeft plaatsgevonden en de specialist achtte het, blijkens zijn rapportage, eveneens niet uitgesloten dat de kat  aan HCM leed. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat beklaagde het ten onrechte mogelijk heeft geacht dat de kat aan  HCM kon lijden. Dit onderdeel van de klacht kan dus niet slagen.

5.4. Ter zake van het tweede en derde onderdeel van de klacht geldt het volgende. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde haar heeft medegedeeld dat er cysten in de nieren van de kat waren. Beklaagde heeft dit ter zitting weersproken, aanvoerend dat zij slechts had gesproken over een vergroot lumen. Deze mededeling van beklaagde is conform aan hetgeen zij op de patiëntenkaart heeft genoteerd. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, acht het College het niet voldoende aannemelijk, dat beklaagde inderdaad over cysten heeft gesproken. Daaruit volgt dat het evenmin voldoende aannemelijk is dat beklaagde heeft medegedeeld dat zij, zonodig, in een later stadium cysten operatief zou verwijderen. Deze onderdelen van de klacht treffen dus evenmin doel.

5.5. Klaagster heeft tenslotte gesteld dat beklaagde zich uitgeeft voor veterinair specialist. Beklaagde heeft dit weersproken. Nu de verklaringen van partijen verschillen, kan reeds daarom niet voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de stelling van klaagster juist is. Het College overweegt ten overvloede dat uit de stukken niet blijkt dat beklaagde zich op enigerlei wijze als veterinair specialist heeft voorgedaan. Ook dit onderdeel slaagt derhalve niet.

5.6. De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                                                   mr. O. Scheltema- de Nie