ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0170 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2007/106

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0170
Datum uitspraak: 15-01-2009
Datum publicatie: 16-01-2009
Zaaknummer(s): 2007/106
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Proeflaparotomie; biopten.

                                       HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE                                

            ___________________________________________________________________________

Uitspraak in de zaak van

 X , klaagster

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te A

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 1 november 2007 heeft klaagster zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 23 december 2007 door het College werd ontvangen.

Klaagster heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 31 januari 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 22 februari 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 11 december 2008 ter zitting behandeld.

Klaagster is, vergezeld door haar vader, de heer X, in persoon verschenen. 

Beklaagde was eveneens in persoon aanwezig.

Gelet op de samenhang werd de klacht tegelijk behandeld met de klacht met zaaknummer 2007/105.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klaagster zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. De hond van klaagster, een Shar – Pei, geboren op 23 augustus 2000 en genaamd XXXXX, is op 8 juni 2007 aangeboden aan een praktijkgenoot van beklaagde (2007/105) in verband met koorts en vermoedelijke obstipatie.

Er is bloedonderzoek verricht, alsmede röntgenologisch en echografisch onderzoek. Hierna werd besloten de hond te opereren.

2.2. De operatie is verricht door beklaagde, die van tevoren had laten weten dat hij in ieder geval de milt van de hond zou verwijderen. Twee uur na aanvang van de operatie heeft beklaagde telefonisch medegedeeld dat de milt er goed uitzag en geen tumor was gevonden, maar dat de lymfeklieren waren opgezet. Beklaagde heeft weefsel van de lymfeklieren opgestuurd voor pathologisch onderzoek.

De uitslag, tien dagen later, wees uit dat sprake moet zijn geweest van een ontsteking, te weten eosinofiele lymfadenitis.

2.3. Pas nadat klaagster de röntgenfoto’s en de echo had opgevraagd, werd een kuur met prednison voorgeschreven.

2.4. Een opvolgend dierenarts heeft verklaard dat er op de röntgenfoto’s, noch op de echo iets was te zien. Klaagster heeft daarom een gesprek aangevraagd met beklaagde. 

Dit gesprek heeft plaatsgevonden. Beklaagde toonde begrip en zei toe dat hij nog met zijn collega’s zou overleggen over klaagsters vragen. Klaagster heeft echter nooit meer iets vernomen.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Na klinisch onderzoek op 8 juni 2007, aanvullend bloed, - en röntgenonderzoek en echografie van de buik op 14 juni 2007, waarbij een dikte voor in de buik werd waargenomen, is besloten een laparotomie te verrichten om deze dikte te verwijderen dan wel biopten te nemen voor histopathologisch onderzoek.

3.2. Beklaagde heeft de chirurgie uitgevoerd. Op basis van de vooronderzoeken heeft hij  rekening  gehouden met de mogelijkheid een tumoreuze milt aan te treffen.

Intra - operatief bleek sprake te zijn van 2x 6-7cm grote mesenteriale lymfeknopen waarvan door beklaagde biopten zijn genomen. Lever, milt en maagdarmkanaal bleken niet afwijkend te zijn. Direct na de ingreep heeft beklaagde de eigenaren op de hoogte gebracht van zijn bevindingen.

Ter zitting heeft beklaagde medegedeeld dat hij de uitslag van het onderzoek van de biopten op 3 juli 2007 met klaagster had besproken.

3.3. Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd medegedeeld dat de prednison op 3 juli 2007 werd voorgeschreven door de collega die het echografisch onderzoek had verricht.

3.4. Op 30 juli 2007 heeft beklaagde met klaagster een gesprek gehad. Daarbij is aan de orde gekomen of ten onrechte was gezegd dat de hond een tumor bij de milt zou hebben. Beklaagde heeft toegezegd een en ander in een werkoverleg ter sprake te brengen, niet dat er nog een gesprek zou volgen. Hij meent dat zijn medisch handelen zorgvuldig is geweest.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 8 juni 2007 heeft klaagster haar hond, een Shar – Pei, geboren op 23 augustus 2000 en genaamd XXXXX, aan de praktijkgenoot van beklaagde, tegen wie de klacht met zaaknummer 2007/105 is gericht, aangeboden in verband met koorts en obstipatie.

4.2. De collega heeft bloedonderzoek verricht, een röntgenfoto gemaakt en echografisch onderzoek onder narcose voorgesteld. Beklaagde heeft voor de koorts een therapie met medicatie ingezet.

4.3. Op 14 juni 2007 heeft een derde praktijkgenoot het echografisch onderzoek uitgevoerd. Over de bevindingen uit dit onderzoek is onderling overlegd. Besloten werd een proeflaparotomie uit te voeren.

4.4. Op 18 juni 2007 heeft beklaagde de proeflaparotomie uitgevoerd. Hij heeft geconstateerd dat de organen er normaal uitzagen, maar dat mesenteriale lymefklieren aanzienlijk vergroot waren.

4.6. Door een patholoog van de Faculteit voor Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht is vastgesteld dat sprake was van een eosinofiele lymfadenitis, zonder aanwijzingen voor maligniteit.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn  hulp was ingeroepen.

5.2. Het College stelt vast dat, voor zover het de diergeneeskundige behandeling van klaagsters hond betreft, beklaagde uitsluitend de proeflaparotomie heeft uitgevoerd, biopten heeft genomen en die heeft opgezonden voor nader onderzoek.

Het College is van oordeel dat beklaagde de ingreep op veterinair juiste wijze heeft  uitgevoerd en, eveneens geheel lege artis, de biopten heeft doorgezonden.

Dit onderdeel van de klacht treft dus geen doel.

5.3. Klaagster heeft voorts gesteld dat zij, nadat een opvolgend dierenarts had verklaard dat er op de röntgenfoto’s, noch op de echo iets was te zien, een gesprek heeft gehad met beklaagde.  Beklaagde had toegezegd dat hij nog met zijn collega’s zou overleggen over klaagsters vragen. Klaagster heeft echter nooit meer iets vernomen.

Beklaagde heeft hier, kort gezegd, tegenover gesteld dat hij geen toezegging voor een vervolggesprek had gedaan.

De verklaringen van partijen spreken elkaar dus tegen. Als sprake is van tegenstrijdige verklaringen, en het niet mogelijk is om op grond van andere feiten en omstandigheden te bepalen welk van beide verklaringen voor juist dient te worden gehouden, kunnen de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Volgens de vaste jurisprudentie kan het desbetreffende klachtonderdeel dan niet slagen.

5.4. Klaagster heeft ook gesteld dat de kuur met prednison pas in een zeer laat stadium werd voorgeschreven. Gebleken is dat beklaagde hierbij niet betrokken was.

5.5. De conclusie is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron                                                       mr. O. Scheltema- de Nie