ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0169 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2007/105

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0169
Datum uitspraak: 15-01-2009
Datum publicatie: 16-01-2009
Zaaknummer(s): 2007/105
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Tumor of gezwel.

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

___________________________________________________________________________

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te A

1. PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 1 november 2007 heeft klaagster zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 28 december 2007 door het College werd ontvangen.

Klaagster heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 31 januari 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 26 februari 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 11 december 2008 ter zitting behandeld.

Klaagster is, vergezeld door haar vader, de heer X, in persoon verschenen. Beklaagde was eveneens in persoon aanwezig.

Gelet op de samenhang werd de klacht tegelijk behandeld met de klacht met zaaknummer 2007/106.

2. KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klaagster zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. De hond van klaagster, een Shar – Pei, geboren op 23 augustus 2000 en genaamd XXXXX, is op 8 juni 2007 aangeboden aan beklaagde in verband met koorts en vermoedelijke obstipatie. Beklaagde heeft bloedonderzoek verricht en een röntgenfoto gemaakt. Zij wilde ook echografisch onderzoek doen, maar daarvoor was nodig dat de hond onder narcose werd gebracht. De narcose kon pas worden uitgevoerd als de koorts gezakt was. Klaagster kreeg daarvoor medicatie mee.

2.2. Op 14 juni 2007 werd het echografisch onderzoek uitgevoerd. Beklaagde heeft medegedeeld dat daaruit was gebleken dat de hond een tumor bij de milt had. Volgens beklaagde zou de tumor zo spoedig mogelijk moeten worden verwijderd.

Deze mededeling kwam voor klaagster totaal onverwacht, want de hond had intussen geen gezondheidsproblemen meer.

2.3. Klaagster verwijt beklaagde, kort gezegd, dat zij een onjuiste diagnose heeft gesteld.

Ter zitting heeft klaagster hier aan toegevoegd dat zij meende dat beklaagde over het hoofd had gezien dat de hond zou kunnen lijden aan zogeheten Shar – Pei fever. Klaagster meende verder dat beklaagde te stellig had gezegd dat sprake was van een tumor. Als beklaagde twijfel aan deze diagnose had geuit, dan zou klaagster de hond nog voor een second opinion hebben kunnen aanbieden aan een andere dierenarts.

Klaagster verklaarde desgevraagd dat beklaagde had medegedeeld dat de tumor misschien kwaadaardig zou kunnen zijn, misschien ook niet en dat euthanasie zou moeten worden overwogen als sprake zou zijn van uitzaaiingen.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Op 8 juni 2007 heeft beklaagde klaagsters hond lichamelijk onderzocht. Beklaagde vond bij buikpalpatie een dikte in het epigastrium. Vanwege de angstagressie van de hond, is onder narcose aanvullend onderzoek, te weten röntgenologisch onderzoek van het abdomen en bloedonderzoek, verricht. Deze aanvullende onderzoeken leverden onvoldoende diagnose op. Op verzoek van beklaagde heeft een praktijkgenoot een echo gemaakt. Op de echo was een dikte van 6 centimeter, uitgaande van de milt te zien.

Gelet op het gehele beeld, is in collegiaal overleg geoordeeld dat het verantwoord was een proeflaparotomie te doen om tot een definitieve diagnose te komen.

Beklaagde heeft dit op 14 juni met de eigenaren besproken. Beklaagde kan zich niet herinneren of zij in dit gesprek het woord tumor heeft gebruikt. Wel heeft zij uitgelegd dat in haar praktijk elke dikte wordt onderzocht door middel van histologisch of cytologisch onderzoek.

Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat er op grond van de röntgenfoto’s een verdenking op een tumor was. Zij had die verdenking willen uitsluiten door echografisch onderzoek. De mogelijkheid dat de klachten zouden kunnen worden veroorzaakt door Sharpei – fever is eerder wel aan de orde gekomen.

Het echografisch onderzoek is verricht door een derde praktijkgenoot. Over de bevindingen uit dit onderzoek heeft collegiaal overleg plaatsgevonden en beklaagde heeft de uitkomsten daarvan met klaagster besproken.

3.2. Op 18 juni 2007 heeft de praktijkgenoot tegen wie de klacht met zaaknummer 2007/106 is gericht, de proeflaparotomie verricht. Hij stelde hierbij vast dat de mesenteriale lymefklieren vergroot waren.

Het verkregen materiaal is door een patholoog van de Faculteit voor Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht histologisch onderzocht. Deze constateerde het bestaan van een eosinofiele lymfadenitis, waarbij geen aanwijzingen voor maligniteit.

3.3. Beklaagde stelt concluderend dat zij heeft getracht tot een correcte diagnose te komen, waarbij elke stap die in het onderzoek is gedaan, is besproken met de eigenaren.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 8 juni 2007 heeft klaagster haar hond, een Shar – Pei, geboren op 23 augustus 2000 en genaamd XXXXX, aan beklaagde aangeboden in verband met koorts en obstipatie.

4.2. Beklaagde heeft bloedonderzoek verricht, een röntgenfoto gemaakt en echografisch onderzoek onder narcose voorgesteld. Beklaagde heeft voor de koorts een therapie met medicatie ingezet.

4.3. Op 14 juni 2007 heeft een derde praktijkgenoot het echografisch onderzoek uitgevoerd. Over de bevindingen uit dit onderzoek is onderling overlegd.

4.4. Beklaagde heeft op 14 juni de bevindingen van het onderzoek met klaagster besproken. Zij heeft daarbij medegedeeld dat nog niet met zekerheid was vast te stellen of de verdikking goedaardig was, of dat sprake was van een kwaadaardige tumor met uitzaaiingen, in welk geval euthanasie zou moeten worden overwogen.

4.5. Op 18 juni 2007 heeft de praktijkgenoot tegen wie de klacht met zaaknummer 2007/106 is gericht, de proeflaparotomie verricht. Hij heeft geconstateerd dat de mesenteriale lymfeklieren vergroot waren.

4.6. Door een patholoog van de Faculteit voor Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht is vastgesteld dat sprake was van een eosinofiele lymfadenitis, zonder aanwijzingen voor maligniteit.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Klaagster verwijt beklaagde dat zij ten onrechte heeft medegedeeld dat bij haar hond sprake was van een tumor. Beklaagde heeft aangevoerd dat, zowel bij palpatie als bij röntgenologisch en echografisch onderzoek een dikte was geconstateerd.

Het College overweegt hierover als volgt.

5.3. Beklaagde heeft de hond onder sedatie gepalpeerd. Zij heeft daarbij een dikte gevoeld en heeft een röntgenopname gemaakt. De bevindingen zijn gecontroleerd door echografisch onderzoek, dat werd uitgevoerd door een collega. Het College is van oordeel dat dit onderzoek veterinair juist was. Het was gelet op de bevindingen eveneens niet onjuist om een kijkoperatie voor te stellen.

5.4. Ter zitting is vast komen te staan dat beklaagde, toen zij de bevindingen uit het onderzoek met klaagster besprak, heeft medegedeeld dat ofwel sprake zou kunnen zijn van een goedaardig gezwel, of van een kwaadaardig gezwel met mogelijk uitzaaiingen. Ook dit was veterinair niet onjuist.

5.5. De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron mr. O. Scheltema- de Nie