ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0168 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2007/104

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0168
Datum uitspraak: 12-02-2009
Datum publicatie: 13-02-2009
Zaaknummer(s): 2007/104
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Te laat ingegrepen en behandeling te lang voortgezet.

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

_____________________________________________________________________

Uitspraak in de zaak van

X , klager

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te A

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 18 oktober 2007 heeft klager zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 12 december 2007 door het College werd ontvangen.

Klager heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 8 januari 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 12 februari 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 15 januari 2009 ter zitting behandeld.

Klager is, vergezeld door zijn partner, mw. Z, in persoon verschenen. 

Beklaagde was eveneens in persoon aanwezig.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klager zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. Klager heeft zijn hond, geboren op 1 juli 1998 en genaamd xxxx, op 6 september 2007 aan beklaagde aangeboden vanwege braakklachten. Beklaagde heeft een therapie met medicatie ingezet. Omdat geen verbetering intrad werd de hond op 7 september aan een praktijkgenoot aangeboden en op 10 september weer aan beklaagde. Bij beide consulten werd de therapie met medicatie voortgezet.

Ter zitting heeft klager desgevraagd verklaard dat de hond op 10 september geen diarree meer had, niet veel meer braakte (wel dagelijks), maar, anders dan op de patiëntenkaart is vermeld, ook niets meer at en dronk.

Klager deelde verder mede dat beklaagde op 10 september wel had voorgesteld nader onderzoek te verrichten wanneer de hond niet opknapte, maar dat zij het er voorlopig op hield dat sprake was van een ontsteking of een virus.

2.2. Klager ging hierna met vakantie. De hond werd op 12 september door de oppas aan beklaagde aangeboden. De oppas  heeft medegedeeld dat zij stukken van een tennisbal in het braaksel van de hond had gezien. Pas toen dacht beklaagde aan de mogelijkheid dat de klachten werden veroorzaakt door een corpus alienum. Zij heeft een operatie uitgevoerd. De hond werd hierna aan de oppas meegegeven, hoewel het dier daarvoor nog te zwak was.

2.3. Op 16 september moest nog een operatie worden uitgevoerd. De hond is aan de gevolgen daarvan overleden. Ter zitting heeft klager naar voren gebracht dat hij op zijn vakantieadres telefonisch bereikbaar was, zodat beklaagde  niet alleen met de oppas had behoren te bespreken of een tweede operatie zou moeten worden uitgevoerd, maar ook met hemzelf.

2.4. Ter zitting heeft klager desgevraagd verklaard dat zijn klacht ten eerste ziet op een inschattingsfout van beklaagde, die er toe heeft geleid dat zij te laat heeft ingegrepen en ten tweede op het feit dat zij na de eerste operatie de hond niet meteen heeft laten inslapen, maar de behandeling heeft voortgezet.

2.5. Klager verzoekt het College om hem een schadevergoeding toe te kennen.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Op 6 september 2007 heeft klager zijn hond aangeboden met de klachten braken en diarree. Het algemeen lichamelijk onderzoek, waaronder buikpalpatie, wees niet op de aanwezigheid van een corpus alienum. De temperatuur van de hond was 39 graden. Beklaagde stelde de diagnose ‘gastro - enteritis’. Zij heeft een therapie met medicatie en een dieetvoorschrift ingesteld.

3.2. Op 7 september werd de hond met dezelfde klachten  aan de praktijkgenoot van beklaagde aangeboden. Ook zij heeft de buik van de hond gepalpeerd en hierbij geen aanwijzingen voor een corpus alienum gevonden. De therapie met medicatie werd voortgezet.

3.3. Op 10 september heeft klager de hond weer aan beklaagde aangeboden. Klager meldde dat de hond nog nauwelijks at. Bij buikpalpatie was de buik soepel, maar pijnlijk lumbaal. Beklaagde kon niet bepalen of de pijn in de rug of in de buik zat en heeft Corthaphen tabletten meegegeven om rugpijn uit te sluiten. De eerder ingestelde therapie met medicatie werd voorgezet. Beklaagde heeft de mogelijkheid van röntgenologisch en bloedonderzoek met klager besproken. Ter zitting heeft beklaagde toegelicht zij dat niet op 10 september wilde doen, maar pas wanneer zou blijken dat de hond niet opknapte.  Beklaagde deelde verder mede dat zij van klager had begrepen dat de hond in ieder geval nog wel iets at en dat zij had vastgesteld dat het dier bij palpatie in de lendenen iets pijnlijk reageerde, waar zij uit had afgeleid  dat de pijn hoog in de rug zat.

3.4. Op 12 september heeft de oppas de hond aan beklaagde aangeboden. Zij deelde mede dat zij in het braaksel en in de faeces van de hond stukken van een tennisbal had aangetroffen. Beklaagde heeft röntgenopnamen van het abdomen gemaakt en zij heeft daarop een ileusbeeld en een corpus alienum waargenomen. Na telefonisch overleg met de oppas is zij meteen tot een operatie overgegaan. In de maag was geen corpus alienum te voelen. In het duodenum trof beklaagde een dikte met een doorsnede van 10 centimeter aan en in het jejunum was de darm over een lengte van 25 centimeter ernstig beschadigd. Beklaagde heeft beide delen van de darm verwijderd en op twee plaatsen een darmanastomose gemaakt. Er waren geen lekkages, wel doorbloeding, passage en peristaltiek. Beklaagde heeft de hond ’s nachts in opname gehouden. In de loop van de avond heeft de hond gegeten en gedronken. Beklaagde heeft dit telefonisch aan de oppas gemeld. De volgende ochtend heeft de hond in stabiele toestand de praktijk verlaten. Zij liep met de oppas mee naar de auto.

3.5. Op 14 september heeft beklaagde de hond gecontroleerd. De operatiewond zag er  goed uit, maar de hond wilde niet eten en niet drinken. Beklaagde heeft haar medicatie toegediend en heeft een antibioticum voor een kuur van tien dagen meegegeven.

Op 15 september heeft de oppas de hond weer aangeboden omdat het dier nog niet wilde eten. De operatie wond zag er toen nog goed uit.

3.6. Op 16 september was sprake van achteruitgang. Bij palpatie bleek de buik zeer pijnlijk. De temperatuur van de hond was 39.1. Beklaagde heeft röntgenologisch en echografisch onderzoek gedaan. Zij heeft de hond weer geopereerd. Zij heeft vastgesteld dat sprake was van ernstige peritonitis en zij zag dat tussen de hechtingen die zij bij de eerste operatie had geplaatst een deel van de darm was afgestorven en dat er darminhoud in de buikholte was gelekt. Beklaagde heeft het afgestorven deel  van de darm verwijderd en heeft een nieuwe darmanastomose gemaakt. Zij heeft de buikholte gespoeld en een penrose drain geplaatst om ook gedurende de dagen na de operatie de buik te kunnen spoelen. De hond heeft de narcose goed doorstaan, maar is drie uur na de operatie overleden. Ter zitting heeft beklaagde, in reactie op de stelling van klager dat zij al na de eerste operatie euthanasie had behoren voor te stellen, naar voren gebracht dat zij de tweede operatie had verricht omdat zij meende dat het leven van de hond daardoor nog kon worden gered.                          

3.7. Beklaagde stelt concluderend dat zij geen inschattingsfouten heeft  gemaakt.

De symptomen wezen aanvankelijk slechts in de richting van gastro - enteritis.

Aan ziekte, operatie en nazorg is alle mogelijke aandacht besteed.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. Op 6 september 2007 heeft klager zijn hond, geboren op 1 juli 1998 en genaamd xxxx, aan beklaagde aangeboden vanwege braakklachten.

4.2. Beklaagde heeft de diagnose ‘gastro - enteritis’ gesteld en heeft een therapie met medicatie en een dieetvoorschrift ingesteld.

4.3. Op 7 september werd de hond met dezelfde klachten aan de praktijkgenoot van beklaagde aangeboden. Deze heeft de door beklaagde ingezette therapie voortgezet.

4.4. Op 10 september heeft klager de hond weer aan beklaagde aangeboden. Beklaagde heeft de buik en de lendenen van de hond gepalpeerd en trok uit haar bevindingen vooralsnog de conclusie dat de rug van de hond pijnlijk was. Zij heeft Corthaphen tabletten meegegeven om rugpijn uit te sluiten.

4.5. Bij dit consult heeft beklaagde -de mogelijkheid van röntgenologisch en bloedonderzoek genoemd, voor het geval de hond niet op zou knappen.

4.6. Op 12 september heeft de oppas de hond aan beklaagde aangeboden. Deze heeft  medegedeeld dat zij in het braaksel en in de faeces van de hond stukken van een tennisbal had aangetroffen.

4.7. Beklaagde heeft röntgenopnamen van het abdomen gemaakt en zij heeft daarop een ileusbeeld en een corpus alienum waargenomen. Na telefonisch overleg met de oppas is zij meteen tot een operatie overgegaan. In het duodenum bevond zich een dikte met een doorsnede van 10 centimeter en in het jejunum was de darm over een lengte van 25 centimeter ernstig beschadigd. Beklaagde heeft beide delen van de darm verwijderd en op twee plaatsen een darmanastomose gemaakt. Beklaagde heeft de hond ’s nachts in opname gehouden. De volgende ochtend heeft de hond in stabiele toestand lopend de praktijk verlaten.

4.8. Op 14 september heeft beklaagde de hond gecontroleerd. De operatiewond zag er  goed uit, maar de hond wilde niet eten en niet drinken. Beklaagde heeft het dier medicatie toegediend en heeft een antibioticumkuur voor tien dagen meegegeven.

4.9 Op 16 september heeft beklaagde een tweede operatie noodzakelijk geacht.

Gebleken is dat sprake was van ernstige peritonitis en dat een deel van de darm was afgestorven tussen de hechtingen van de eerste operatie. Er was darminhoud in de buikholte gelekt. Beklaagde heeft het afgestorven deel  van de darm verwijderd en de buikholte gespoeld.

4.10. Enige uren na de operatie is de hond overleden.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar  hulp was ingeroepen.

5.2. Klager heeft gesteld dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten doordat zij ten gevolge van een inschattingsfout te laat heeft ingegrepen en omdat zij na de eerste operatie de hond niet meteen heeft laten inslapen, maar de behandeling heeft voortgezet.Beklaagde heeft aangevoerd dat zij geen inschattingsfouten heeft  gemaakt en dat de symptomen in eerste instantie slechts wezen op gastro - enteritis. Beklaagde meent dat zij aan de ziekte van de hond, alsmede aan de operatie en de nazorg alle mogelijke aandacht heeft besteed. Het College overweegt hierover als volgt.

5.3. Het College stelt ten eerste vast dat het onderzoek en de therapie tot 10 september veterinair niet onjuist waren. Tijdens het consult van 10 juni, had beklaagde, toen zij twijfelde of de door haar geconstateerde pijn in de lendenen van de hond werden veroorzaakt door een rug, - of een buikprobleem, zich echter niet behoren te beperken tot een voorlopige behandeling van een mogelijk rugprobleem. Gelet op de klachten van de hond had zij toen meer onderzoek behoren te doen naar de oorzaak van de maagdarmklachten. In zoverre is de klacht gegrond.

5.4. Klager heeft voorts gesteld dat beklaagde de hond had behoren in te laten slapen na de eerste operatie, althans daarover met hem, klager zelf, al was hij in het buitenland, telefonisch contact had behoren op te nemen.

Het College overweegt dat uit het dossier niet blijkt dat de kans op genezing van de hond niet reëel was. Een dierenarts handelt dan veterinair niet onjuist door de behandeling voort te zetten.

Klager kan niet gevolgd worden in zijn stelling dat beklaagde hem op zijn vakantieadres telefonisch had behoren te benaderen. Als een dier wordt aangeboden door de verzorger, mag de dierenarts er, tenzij het tegendeel terstond duidelijk is, van uit gaan dat de verzorger de zeggenschap heeft over het dier, of in ieder geval zorg draagt voor de communicatie met de eigenaar.

De wijze waarop beklaagde de tweede operatie heeft uitgevoerd, was naar het oordeel van het College veterinair niet onjuist. Dit onderdeel van de klacht slaagt derhalve niet.

5.5. Het College overweegt ambtshalve dat de informatie op de patiëntenkaart te summier is. Beklaagde heeft ter zitting aangevoerd dat dit het gevolg was van grote drukte in de praktijk. Naar het oordeel van het College is drukte geen verontschuldiging voor het  onvoldoende invullen van de patiëntenkaart.

5.6. De conclusie is dat de klacht gegrond is, in voege als overwogen onder 5.3. De op te leggen maatregel is een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Omtrent het verzoek van klager om hem een schadevergoeding toe te kennen overweegt het College dat een dergelijke voorziening slechts kan worden getroffen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 in geval er een voorwaardelijke geldboete, dan wel een voorwaardelijke schorsing in de beroepsuitoefening wordt opgelegd  (artikel 16, eerste lid, onderdelen c en d van de wet)  Gelet op het feit dat aan beklaagde een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, is in dit geval voor een dergelijke voorziening geen plaats.’

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gegrond.

Geeft beklaagde een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron                                                       mr. O. Scheltema- de Nie