ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0167 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2007/101

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0167
Datum uitspraak: 12-03-2009
Datum publicatie: 25-03-2009
Zaaknummer(s): 2007/101
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Terminale kat.

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

 ___________________________________________________________________________

Uitspraak in de zaak van

X, klaagster

wonende te A

tegen

Y, beklaagde

wonende te A

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 2 oktober 2007 heeft klaagster zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 4 februari 2008 door het College werd ontvangen.

Klaagster heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 4 maart 2008.

Beklaagde heeft geen dupliek ingediend.

Het College heeft de zaak op 12 februari 2009 ter zitting behandeld.

Klaagster is niet verschenen.

Beklaagde is verschenen in het gezelschap van de heer mr. Z als gemachtigde en de heer drs. W. De heer W werkt in dezelfde praktijk als beklaagde. 

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klaagster zakelijk weergegeven het volgende.

Op woensdag 8 augustus is klaagster naar een dierenarts gegaan met haar kat Xxxxx. Op dat moment kon zij daar wegens vakantie niet terecht. Vervolgens heeft klaagster andere dierenartsen gebeld in A. Klaagster heeft zich ook tot beklaagde gewend. De klachten van Xxxxx waren echter niet ernstig genoeg om klaagster naar de praktijk te laten komen.

De volgende ochtend is klaagster naar de praktijk van beklaagde gegaan. Daar werd haar gevraagd waarom zij niet eerder was gekomen. In de loop van de middag bleek uit telefonisch verstrekte informatie dat het aanvankelijk beter ging met Xxxxx, maar rond 17.00 uur werd door de dierenartsassistente aan de vriend van klaagster gevraagd of beklaagde de kat mocht laten inslapen. Daarover moest binnen vijf minuten worden beslist. In de zienswijze van klaagster is het vreemd dat niet zij, maar haar vriend werd gebeld met deze vraag. Vanwege het spoedeisende karakter van de euthanasie konden klaagster en haar vriend daar niet bij zijn. Het bandje van Xxxxx heeft klaagster nimmer ontvangen. Er is wel een kaart ontvangen van de dierenartsenpraktijk om haar sterkte te wensen met het verlies van Xxxxx.

Op de vraag waar het lichaam van Xxxxx was kwam geen duidelijk antwoord. Aanvankelijk werd klaagster verwezen naar het crematorium in B, maar dat bleek niet juist te zijn. Daarna werd gezegd dat het lichaam naar een ander destructiebedrijf was gebracht en dat klaagster daarmee had ingestemd. In de zienswijze van klaagster had zij er slechts mee ingestemd dat Xxxxx samen met andere katten zou worden gecremeerd.

Vragen over de behandeling van Xxxxx werden niet duidelijk benantwoord. Volgens beklaagde is Xxxxx gestorven aan de gevolgen van verkleefde darmen of Fip.    

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

Bij het eerste telefonische contact op de avond van 8 augustus 2007 lijkt de toestand van Xxxxx niet spoedeisend. Het dier was toen sloom. Er was geen sprake van braken of diarree, geen problemen met plassen en geen bloedingen of andere spoedeisende klachten. Volgens klaagster had de kat op 7 augustus nog gegeten. Beklaagde zag geen aanleiding om klaagster met haar kat te laten komen.

Bij het eerste onderzoek de volgende dag had de kat een ondertemperatuur en was uitgedroogd. De kat is op een warmtematje gelegd en er is vocht toegediend. Daar knapte het dier aanvankelijk van op. In de middag verslechterde de toestand van de kat plotseling. Het dier heeft toen een aantal spuitjes dwangvoeding gehad en deze binnen gehouden.

Klaagster wilde bij de euthanasie aanwezig zijn. Vanwege het feit dat zij niet snel in de praktijk kon zijn heb ik uitgelegd dat het in het belang van de kat was om hem niet meer zo lang te laten lijden. Daarop heeft klaagster toestemming gegeven voor het toepassen van euthanasie. In een volgend telefoongesprek heeft klaagster toestemming gegeven voor sectie en voor het afvoeren ter destructie. 

Beklaagde betreurt het dat de kat nog een hele dag in de opname heeft moeten lijden. De oorzaak daarvan is dat de eigenaar geen extra kosten voor verder onderzoek wilde maken. In het geval er een röntgenfoto van de buik was gemaakt had de kat direct uit zijn lijden verlost kunnen worden.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

Klaagster heeft zich in de avond van 8 augustus 2007 telefonisch tot beklaagde gewend. Bij het eerste telefonische contact op de avond van 8 augustus 2007 lijkt de toestand van Xxxxx niet spoedeisend. Het dier was toen sloom. Er was geen sprake van braken of diarree, geen problemen met plassen en geen bloedingen of andere spoedeisende klachten. Volgens klaagster had de kat op 7 augustus nog gegeten. Beklaagde zag geen aanleiding om klaagster met haar kat te laten komen. De praktijk waar beklaagde werkzaam is werkt niet met diensten. Er is altijd een dierenarts beschikbaar.

Bij onderzoek werd de volgende dag bij de kat een ondertemperatuur vastgesteld en bleek dat het dier was uitgedroogd. De kat is op een warmtematje gelegd en er is vocht toegediend. Daar knapte het dier aanvankelijk van op. In de middag verslechterde de toestand van de kat plotseling. Het dier heeft toen een aantal spuitjes dwangvoeding gehad en deze binnen gehouden.

Toen de toestand van het dier verslechterde heeft beklaagde een röntgenfoto van de buik genomen.

Telefonisch heeft beklaagde vervolgens contact opgenomen met klaagster. Klaagster  heeft daarbij aanvankelijk aangegeven dat zij bij de euthanasie aanwezig wilde zijn. Teneinde onnodig lijden te voorkomen heeft klaagster er vanaf gezien bij de euthanasie aanwezig te zijn. In een volgend telefoongesprek heeft klaagster toestemming gegeven voor sectie en voor het afvoeren ter destructie. 

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het College overweegt ten aanzien van de klacht als volgt. Uit de vaststaande feiten blijkt dat beklaagde naar aanleiding van het telefoongesprek op 8 augustus 2007 op goede gronden de conclusie heeft kunnen trekken dat er geen reden was om spoedeisende hulp te verlenen.

5.3 Het College overweegt voorts dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dat niet is komen vast te staan dat er op 9 augustus geen adequate symptomatische behandeling heeft plaatsgevonden. Zoals beklaagde ter zitting onweersproken heeft gesteld kon of wilde klaagster tijdens het consult geen toestemming geven voor het maken van een röntgenfoto. Naar het oordeel van het College was ook het advies om tot euthanasie over te gaan niet onjuist. Vast staat ook dat klaagster ingestemd heeft met euthanasie.

Hieruit volgt dat de wijze waarop beklaagde de kat heeft behandeld niet tot een gegrondverklaring van de klacht kan leiden.  

5.4. Het College overweegt voorts dat de klachten van klaagster over het teruggeven van het halsbandje en het verloop van de communicatie over de euthanasie en de crematie niet het diergeneeskundig handelen van beklaagde betreffen. In het kader van deze procedure beoordeelt het College slechts het diergeneeskundig handelen van beklaagde. Het College onthoudt zich in deze procedure dan ook van een oordeel over deze klachten.

5.4. De conclusie is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. drs. P.J. Kooiman, plv. secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. P.J. Kooiman, plv. secretaris.

mr. O. Scheltema- de Nie                                                      mr. drs. P.J. Kooiman