ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0165 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2007/86

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0165
Datum uitspraak: 12-02-2009
Datum publicatie: 13-02-2009
Zaaknummer(s): 2007/86
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Onderzoek en zorg voor executoriale veiling.

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

___________________________________________________________________________

Uitspraak in de zaak van

X , klager

wonende te A (Frankrijk)

tegen

Y , beklaagde

wonende te B

1.  PROCEDURE

Bij klaagschrift ontvangen op 31 augustus 2007 heeft klager zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft een verweerschrift ingediend dat op 26 november 2007 door het College werd ontvangen.

Klager heeft hierop gereageerd bij repliek ontvangen op 22 januari 2008.

Beklaagde heeft een dupliek ingediend, die op 13 maart 2008 werd ontvangen.

Het College heeft de zaak op 15 januari 2009 ter zitting behandeld.

Klager werd vertegenwoordigd door mw. mr. Z, advocaat. 

Beklaagde was, bijgestaan door mw. mr. drs. W, advocaat, in persoon aanwezig.

Tevens waren aan de zijde van beklaagde aanwezig de heren V en T en mr. S, advocaat.

Aan beklaagde is gevraagd het inname – rapport dat beklaagde had gemaakt van het paard xxxxxx over te leggen. Zijdens beklaagde is te kennen gegeven dat hierover nader beraad moest plaatsvinden.

De advocaat van klager heeft aangeboden getuigen te doen horen.

Het College heeft besloten om af te wachten of het inname - rapport zou worden toegezonden en of het na kennisname daarvan nog noodzakelijk zou zijn de mondelinge behandeling voort te zetten en getuigen te horen.

De advocaat van beklaagde heeft het inname - rapport aan het College toegezonden bij schrijven ontvangen op 20 januari 2009. Na van het voornoemde rapport kennis te hebben genomen, heeft het College besloten van een verdere mondelinge behandeling van de klacht af te zien. Dit besluit is bij schrijven van 26 januari 2009 aan partijen bekend gemaakt.

2.  KLACHT

In de schriftelijke klacht, zoals toegelicht ter zitting, verklaart klager zakelijk weergegeven het volgende.

2.1. De zeer hoog gekwalificeerde merrie xxxxxx moest, met een aantal andere paarden, geveild worden in verband met schulden van de eigenaar. Het paard is door de eigenaar naar een kliniek in Duitsland gebracht, maar moest ingevolge een rechterlijke uitspraak worden teruggebracht naar Nederland. Beklaagde werd, samen met een gerechtelijk bewaarder, met deze taak belast.

2.2. Beklaagde heeft met de Duitse dierenarts gesproken. Hoewel deze, uit hoofde van zijn beroepsgeheim, niet het medisch dossier heeft overhandigd, heeft hij beklaagde voldoende informatie gegeven, waaronder rekeningen, op grond waarvan het aan beklaagde bekend moest zijn, dat het paard langdurig kreupel was en dat het daarvoor werd behandeld met zeer zware, langdurig werkende medicatie.

Beklaagde had het paard niet aan de behandeling in de Duitse kliniek behoren te onttrekken.

2.3. Hoewel beklaagde op de hoogte was van de ernstige kreupelheid van het paard, heeft hij toegelaten dat het paard tweemaal op de veiling onder het zadel werd getoond, waarbij grote inspanningen werden verlangd. Het paard presteerde goed en een tussenpersoon heeft het voor klager, wonend in Frankrijk, voor een zeer aanzienlijk bedrag gekocht. Beklaagde had behoren te verhinderen dat het paard, dat slechts door zware medicatie kon functioneren, ten behoeve van het verkrijgen van een hoge verkoopprijs, zeer ten nadele van haar gezondheid, zware arbeid moest verrichten.

Ter zitting heeft de advocaat van klager aangevoerd dat beklaagde het paard  klinisch, röntgenologisch en echografisch had behoren te onderzoeken alvorens toestemming te verlenen om het tijdens de veiling onder het zadel te laten presteren. Getuigen kunnen verklaren dat reeds op het eerste gezicht duidelijk was, dat de peesschede van het paard overvuld was. De advocaat van klager heeft voorts naar voren gebracht dat de, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, gegeven toestemming van beklaagde om het paard op de veiling onder het zadel te tonen, is aan te merken als een verklaring over de gezondheid van het paard.  Door het verlenen van toestemming heeft beklaagde het paard gezond verklaard. Het paard was kreupel, dus de verklaring was onjuist. Het afleggen van onjuiste verklaringen van dierenartsen wordt volgens de vaste jurisprudentie aangemerkt als een ernstig tuchtvergrijp.

De advocaat merkte in dit verband nog op dat een getuige beklaagde had horen zeggen dat het paard op de veiling alleen kon lopen nadat hij, beklaagde, het had ‘ingespoten’.

2.4. Het paard werd zwaar bewaakt en de tussenpersoon heeft het daarom niet goed kunnen beoordelen. Omdat, zo werd beweerd, de verkoper vreesde dat het paard aan de executie zou worden onttrokken, is het op te korte termijn na de veiling naar  Frankrijk vervoerd. Aldaar bleek dat het ernstig hoefbevangen was. Klager heeft het moeten laten euthanaseren.

2.5. Beklaagde had moeten zien te voorkomen dat paard zo kort na de veiling naar Frankrijk werd vervoerd. Hij had daartoe klager op de hoogte behoren te stellen van de kreupelheid van het paard en had langdurige rust behoren te adviseren.

Het vervoer naar Frankrijk heeft er toe geleid dat het paard ongeneeslijk hoefbevangen raakte, zodat het moest worden geëuthanaseerd.

Ter zitting heeft de advocaat van klager aangevoerd dat de Duitse dierenarts weliswaar toestemming had gegeven het paard te vervoeren, maar dit slechts tot net over de grens met Nederland, dit is een afstand van ongeveer 30 kilometer. De advocaat voerde in reactie op de stelling van beklaagde dat de dierenarts die in opdracht van de overheid de exportkeuring verrichte, toestemming had gegeven om het paard naar Frankrijk te brengen, niet de opdracht had om het paard op kreupelheid te onderzoeken. Uit de toestemming tot vervoer van deze dierenarts mag dus niet worden afgeleid dat het paard zonder meer kon worden vervoerd naar Frankrijk.

2.6. Klager concludeert dat beklaagde niet alleen tekort is geschoten in zorg voor het paard, maar dat hij ook door zijn handelen ernstige schade aan de gezondheidszorg voor dieren heeft toe kunnen brengen.

3. VERWEER

In het verweerschrift, zoals toegelicht ter zitting, verklaart beklaagde zakelijk weergegeven, het volgende.

3.1. Beklaagde is op 25 augustus 2005, in gezelschap van, onder anderen,  de gerechtelijke bewaarder, naar de kliniek in Duitsland gegaan waar het paard xxxxxx was gestald. In eerste instantie werd geweigerd het paard, dat daar geregistreerd stond onder de valse naam ‘yyyyyyy.’ af te geven. De behandelende dierenarts arriveerde na enige tijd. Hij weigerde inzage in het medisch dossier vanwege door hem gestelde geheimhoudingsplicht. Hij deelde wel mede dat het paard werd behandeld voor een irritatie aan de peesschede en dat het paard voldoende hersteld was om te worden vervoerd naar Nederland. Beklaagde heeft het paard kort onderzocht. Het was niet zichtbaar kreupel en beklaagde vond ook geen andere beletselen voor vervoer naar Nederland. Beklaagde heeft de facturen van de Duitse dierenarts gezien. Hij meent dat daaruit niet is af te leiden dat het paard ernstig kreupel of hoefbevangen zou zijn.

Ter zitting heeft de advocaat van beklaagde er op gewezen dat in dit geval verkoop op een veiling aan de orde was, hetgeen betekent dat, anders dan bij een verkoop tussen particulieren, op de verkoper geen onderzoeksplicht rust, zodat van beklaagde niet verwacht werd dat hij een volledig klinisch en röntgenologisch onderzoek verrichtte. Beklaagde had echter wel alle gelegenheid gehad om het paard de nodige veterinaire zorg te geven. Beklaagde deelde desgevraagd mede dat hij aan de Duitse dierenarts wel had gevraagd om de röntgenfoto’s, maar dat deze had geweigerd ze af te geven. Beklaagde was door de Duitse dierenarts wel in de gelegenheid gesteld het been van het paard te onderzoeken en was daarbij tot de bevinding gekomen dat de peesschede overvuld, maar niet warm en pijnlijk was.

3.2. In Nederland is het paard gestald in B. Aan een tweede dierenarts is gevraagd of het paard onder het zadel kon worden getoond tijdens de executoriale veiling.

Deze dierenarts heeft het paard onderzocht en meende dat hiertegen geen bezwaar was.

Beklaagde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij van het paard xxxxxx, evenals van de andere te veilen paarden een inname – rapport had gemaakt. Daartoe had beklaagde ook het gebit, het hart en de longen van het paard beoordeeld. Het inname – rapport is na de zitting overgelegd.

3.3. De executeur had beklaagde uitsluitend de veterinaire zorg voor het paard opgedragen. Beklaagde heeft deze opdracht zorgvuldig uitgevoerd. Gedurende de gehele periode dat het paard in B was gestald, heeft beklaagde het paard dagelijks twee maal gezien en hij heeft er voor gezorgd dat de behandeling van de peesschede - blessure, zoals door de Duitse dierenarts ingezet, werd gecontinueerd. Dit hield in dat dagelijks werd gestapt en dat de benen van het paard koud werden afgespoten. Beklaagde verklaarde ter zitting dat hij het paard op een harde ondergrond had laten draven en dat dit goed ging. Beklaagde had geen aanleiding gezien voor nader onderzoek.

3.4. Juist is dat het paard in de dagen voor de veiling continue werd bewaakt.

Serieuze gegadigden konden het paard echter voorafgaand aan de veiling bezichtigen. Daartoe diende men zich te melden bij de veilingmeester of de gerechtelijke bewaarder.

De tussenpersoon van klager heeft zich voor de veiling bij geen van beiden gemeld.

Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat de tussenpersoon hem na de presentatie niets had gevraagd.

3.5. De beslissing om het paard tijdens de veiling onder het zadel te tonen is, zo verklaarde beklaagde ter zitting, genomen door de executeur. Beklaagde achtte dit niet onverantwoord. Er zijn van het paard alleen oefeningen gevraagd die het eenvoudig kon uitvoeren. Tijdens de veiling is in het Engels en in het Nederlands medegedeeld dat het paard herstellende was van een irritatie aan de peesschede van het rechtervoorbeen.

Ter zitting heeft beklaagde verder verklaard dat de presentaties van het paard niet langer dan elk tien minuten duurden. Van kreupelheid was niets te merken. Het paard liep zeer goed en enige uren na de veiling was van kreupelheid nog steeds geen sprake. Beklaagde weersprak de stelling van de advocaat van klager, inhoudend dat hij aan een derde zou hebben gezegd dat het paard alleen dank zij een door hem, beklaagde, toegediende injectie had kunnen lopen. Beklaagde had de merrie een injectie als hiervoor bedoeld niet toegediend. Wel had hij haar kort voor de veiling een injectie met een vitamine preparaat gegeven, omdat zij ‘dof in het haar zat’.

3.6. Het paard werd op 1 september 2005 aan klager geleverd. Op 2 september is het naar Frankrijk vervoerd. Voorafgaand daaraan heeft een dierenarts van de RVV (thans VWA) een exportkeuring verricht. Deze dierenarts heeft geen bezwaar gezien tegen vervoer naar Frankrijk.

Het paard is op 3 september door een Franse dierenarts onderzocht. De dierenarts stelde vast dat geen digitale puls werd gedectecteerd, hetgeen betekent, dat op dat moment geen sprake was van een klinische verdenking op hoefbevangenheid.

Het paard is eerst op 13 december 2008 geëuthanaseerd vanwege ernstige hoefbevangenheid. Beklaagde meent dat uit het voorgaande volgt dat deze hoefbevangenheid pas is ontstaan na de veiling en de keuringen van 2  september in Nederland en van 3 september in Frankrijk, maar in ieder geval na de veiling op 1 september 2005. Beklaagde wijst er in dit verband op dat hoefbevangenheid een aandoening is die acuut en op zeer korte termijn kan ontstaan.

3.7. Beklaagde concludeert dat hij niet in zorg voor het paard tekort is geschoten en dat geen  sprake kan zijn geweest van een risico op ernstige schade aan de gezondheidszorg voor dieren.

4. VASTSTAANDE FEITEN

Het College gaat uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken feiten.

4.1. De hoog gekwalificeerde merrie xxxxxx zou vanwege schulden van haar eigenaar in Nederland executoriaal geveild worden. De veterinaire zorg voor het paard werd aan beklaagde opgedragen. Op 25 augustus 2005 heeft beklaagde het paard opgehaald uit een kliniek in Duitsland.

4.2. De Duitse dierenarts heeft geweigerd beklaagde inzage te geven in het medisch dossier van het paard. Beklaagde mocht de röntgenfoto’s niet zien. 

4.4. De Duitse dierenarts heeft wel medegedeeld dat het paard leed aan een blessure van de peesschede en heeft uiteengezet dat de behandeling bestond uit het tweemaal daags stappen en koud afspuiten. Hij achtte het verantwoord om het paard naar Nederland te vervoeren.

4.5. Uit de door de Duitse dierenarts overhandigde facturen bleek dat het paard behandeld was met injecties met een cortisonepreparaat en een hyaluronzuurpreparaat. 4.6. Beklaagde heeft een inname – rapport van het paard gemaakt. In dit rapport heeft beklaagde onder meer genoteerd: ‘ overvulde peesschede, niet warm, pijnlijk..dof in haar…in stap rad.’

4.7. Het paard is in Nederland gestald en daar door beklaagde verzorgd. Beklaagde heeft de door de Duitse dierenarts ingestelde behandeling voortgezet. Daarnaast diende hij het paard per injectie een vitaminepreparaat tegen dof haar toe.

4.8. Tijdens de veiling werd het paard, tweemaal, gedurende een periode van tien à  vijftien minuten, onder het zadel getoond. Tijdens de presentatie is, in het Engels en in het Nederlands, bekend gemaakt dat het paard herstellende was van een irritatie van de peesschede.

4.9. Het paard is door een tussenpersoon gekocht voor klager. Deze tussenpersoon heeft het paard niet geïnspecteerd.

4.10. Op 1 september 2005 is het paard geleverd aan klager en naar Parijs vervoerd, alwaar een dierenarts op 3 september 2005 heeft vastgesteld dat geen digitale puls werd gevonden en (blijkbaar) toestemming heeft gegeven het paard naar de uiteindelijke bestemming in Frankrijk te vervoeren.

4.11. Het paard is op 13 december 2008 geëuthanaseerd vanwege ernstige hoefbevangenheid.

4.12. In artikel 6, eerste lid, van de veilingvoorwaarden is bepaald dat de veiling een verkoop is in de zin van artikel 7:19 BW, waarbij de veilingmeester geen garanties of waarborgen geeft met betrekking tot de op de veiling aangeboden paarden.

In het tweede lid van artikel 6 is bepaald dat de paarden voetstoots en/of in de staat zoals zij zich bevinden te koop worden aangeboden en aanvaard door de koper. Alvorens een bod uit te brengen is de koper verplicht de paarden te inspecteren en zijn eigen onderzoekingen te doen. Koopt de koper zonder nader onderzoek, dan wordt hij geacht dit op eigen risico te doen.

5. OVERWEGINGEN

5.1. In geding is of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan.

5.2. Klager heeft gesteld dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten nu hij de merrie xxxxxx voor de executoriale verkoop niet uitgebreid klinisch en röntgenologisch heeft gekeurd en, hoewel hij wist dat het paard een zeer ernstige blessure aan een been had, heeft toegestaan dat het paard tijdens de veiling onder het zadel werd getoond en nadien werd vervoerd naar Frankrijk. Klager meent dat de zeer ernstige hoefbevangenheid waardoor het paard in Frankrijk werd getroffen, het gevolg is van de inspanningen die tijdens en na de veiling zijn gevergd.

Beklaagde heeft gesteld dat in het kader van een executoriale verkoop een uitgebreide klinische en röntgenologische keuring niet aan de orde is, dat het paard weliswaar een blessure had, maar dat die er niet aan in de weg stond om het paard te vervoeren en op de veiling onder het zadel te tonen. Beklaagde is van mening dat in ieder geval voor 3 september 2005 nog geen sprake was van hoefbevangenheid.

Het College overweegt hierover als volgt.

5.3. Bij het kopen van een paard op een executoriale veiling behoort tot de voorwaarden (zie onder 4.12) dat het dier voetstoots wordt gekocht en dat de koper geacht wordt zelf onderzoek te verrichten.

Aan beklaagde was slechts de veterinaire zorg voor het paard opgedragen. Daar hoorde niet op voorhand bij dat, op initiatief van beklaagde, een volledig klinisch en röntgenologisch onderzoek werd verricht. Hieruit vloeit voort dat niet kan worden geoordeeld dat beklaagde alleen reeds veterinair onjuist heeft gehandeld door een zodanige keuring achterwege te laten. Het College ziet zich dan voor de vraag geplaatst of de toestand van het paard, zoals deze zich voordeed toen beklaagde het in Duitsland voor het eerst zag, van dien aard was dat beklaagde een uitgebreid onderzoek, als door klager bedoeld, had behoren te verrichten. Het College overweegt dat het paard klinisch rad was en dat de peesschede weliswaar overvuld was, maar niet warm en pijnlijk.

Het College is van oordeel dat voornoemde bevindingen niet van dien aard zijn, dat onmiddellijk klinisch, röntgenologisch en/of echografisch onderzoek geboden is. Het feit dat het paard behandeld is met de medicatie genoemd onder 4.5, doet aan deze constatering niet af. Beklaagde heeft zorgvuldig gehandeld door naar de röntgenopnamen te vragen.  Dat deze hem niet werden getoond, is aan hem niet toe te rekenen. Het College is voorts van oordeel dat de veterinair juiste therapie die door de Duitse dierenarts was ingesteld, door beklaagde terecht is voorgezet.

5.4. Klager heeft vervolgens gesteld dat beklaagde onjuist heeft gehandeld door toestemming te geven, althans zich er niet tegen te verzetten dat het paard op de veiling onder het zadel werd getoond. Beklaagde heeft aangevoerd dat zijns inziens de toestand van het paard zich daartegen niet verzette, dat van het paard geen bijzondere inspanningen werden gevraagd en dat hij achteraf niet had gemerkt dat het paard nadelige gevolgen had ondervonden van de exercitie. Het College overweegt dat de blessure van het paard, zoals niet alleen gediagnosticeerd door beklaagde, maar ook door de Duitse dierenarts, er niet aan in de weg staat dat het paard gedurende korte tijd aan een matige inspanning wordt blootgesteld.

Klager heeft zijn stelling dat van het paard ernstige inspanningen werden gevergd niet onderbouwd, zodat niet met voldoende zekerheid is vast te stellen, dat daadwerkelijk van (te) zware inspanningen sprake is geweest.

De advocaat van klager heeft gesteld dat zij een getuige kan doen horen, tegenover wie beklaagde heeft verklaard dat het paard alleen kon lopen doordat hij het had ‘ingespoten’. Beklaagde heeft deze stelling weersproken. Er is dus sprake van tegenstrijdige verklaringen. Als verklaringen van partijen elkaar tegenspreken en het niet mogelijk is om op grond van andere feiten of omstandigheden te bepalen welk van beide verklaringen voor juist dient te worden gehouden, kunnen de feiten op dat punt niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Het desbetreffende klachtonderdeel kan dan niet slagen.

5.5. Klager heeft voorts gesteld dat beklaagde, door toestemming te verlenen voor het tonen onder het zadel, impliciet een onjuiste verklaring heeft afgelegd over de gezondheidstoestand van het paard, hetgeen volgens de vaste jurisprudentie van de veterinaire colleges tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Het College overweegt, dat niet is aangetoond dat beklaagde onjuiste inlichtingen gaf  over de toestand van het paard, laat staan dat hij opzettelijk een onjuiste verklaring heeft afgelegd.

5.6. Het onderdeel van de klacht dat ziet op het niet van dichtbij willen laten bezichtigen van het paard door de tussenpersoon van de koper, valt buiten de begrenzing van dit geding, omdat dit geen onderdeel uitmaakt van de diergeneeskundige verzorging, waarvoor beklaagde verantwoordelijk was. Overigens heeft beklaagde ook de stelling  met betrekking tot de bezichtiging weersproken.

5.7. Het laatste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de toestemming voor vervoer naar Frankrijk. Klager heeft gesteld, dat beklaagde klager ervan op de hoogte had behoren te stellen dat het paard ernstig geblesseerd was en dat het derhalve eerst rust moest hebben. Beklaagde heeft aangevoerd dat zowel de dierenarts die namens de overheid verantwoordelijk was voor de exportkeuring, als de dierenarts in Frankrijk, toestemming hebben gegeven om het paard te vervoeren.

Het College overweegt dat aan klager kan worden toegegeven dat een exportkeuring in de eerste plaats is bedoeld om te onderzoeken of een paard aan een besmettelijke ziekte lijdt en dat alleen een ernstige mate van kreupelheid aan de toestemming voor export in de weg had kunnen staan. 

Belangrijk is echter dat de dierenarts in Frankrijk, naar onweersproken vaststaat, geen aanwijzingen voor hoefbevangenheid heeft gevonden en er mee heeft ingestemd dat het paard naar de uiteindelijke bestemming in Frankrijk werd vervoerd.

Mede in aanmerking nemend dat (ernstige) hoefbevangenheid een aandoening is, die in zeer korte tijd kan ontstaan, komt het College tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat de basis voor de hoefbevangenheid die het paard uiteindelijk fataal is geworden, is ontstaan doordat beklaagde tekort is geschoten in zorg voor het paard.

5.8. De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

6. BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2009 door mr. O. Scheltema- de Nie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Hofstede - Bron, secretaris.

mr. A.G. Hofstede – Bron                                                       mr. O. Scheltema- de Nie