ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0008 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/36

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0008
Datum uitspraak: 25-06-2009
Datum publicatie: 25-06-2009
Zaaknummer(s): 2008/36
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Ten onrechte de diagnose leukemie gesteld.

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

Wonende te A

1.  HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek.

1.2. De klacht is ter openbare zitting van 14 mei 2009 behandeld. Klaagster is daarbij verschenen vergezeld door haar partner, de heer Z. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2.  DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat en zakelijk weergegeven, dat beklaagde een verkeerde diagnose heeft gesteld en tekort is geschoten in de hulpverlening aan de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

Uit de stukken leidt het college het volgende af:

-          De hond van klaagster, een Rottweiler met de naam XXXXX, werd op 17 juli 2007 en op en 19 juli 2007 plotseling onwel. Klaagster heeft zich in verband hiermee tot beklaagde gewend;

-          Op 20 juli 2007 constateert beklaagde na een bloedonderzoek dat sprake is van een laag hemoglobine gehalte.en besluit hij tot een laparoscopie om, zo wordt in het verweerschrift door beklaagde vermeld, een inwendige bloeding als gevolg van een milt- of levertumor uit te sluiten;

-          De operatie wordt op 25 juli 2007 uitgevoerd. Bij gebreke van voldoende medisch gas blijkt een laparoscopie echter niet mogelijk en wordt een snede in de buik gemaakt. Beklaagde constateert dat de lever iets te bol is, dat de milt normaal is en dat er geen aanwijzingen zijn voor een inwendige bloeding. Omdat door beklaagde wel een verstoorde aanmaak van rode bloedcellen wordt vermoed, wordt opnieuw bloed afgenomen voor onderzoek;

-          Op 27 juli 2007 blijkt uit het bloedonderzoek dat sprake is van non-regeneratieve anemie. Beklaagde meldt klaagster telefonisch dat XXXXX leukemie heeft althans –zo begrijpt het college uit de patiëntenkaart- maligne lymfoom en dat haar levensverwachting ten hoogste 10 dagen bedraagt. Beklaagde schrijft het medicijn Prednoral voor, toe te dienen in een dosering van 20 mg per dag;

-          Op zaterdag 28 juli 2007 neemt klaagster opnieuw contact met beklaagde op omdat de toestand van de hond achteruit ging. Omdat beklaagde aangeeft dat de hond niet meer beter zal worden, besluiten klaagster en haar partner haar na het weekend te laten inslapen, maar zien zij daar weer vanaf als XXXXX op zondag een opleving krijgt;

-          Hierna volgt een periode van diverse bezoeken aan beklaagde. De operatiewond wil niet dichtgaan en de hond wordt door beklaagde meerdere keren met (oplosbaar) draad gehecht, steeds zonder verdoving. Op 10 augustus 2007 wordt opnieuw bloedonderzoek gedaan, waaruit beklaagde concludeert dat er geen verbetering in de bloedwaarden zit en dat de diagnose maligne lymfoom bevestigd wordt;

-          Bij een consult op 27 november 2007 constateert beklaagde bij XXXXX een breuk van de buikspier die in zijn visie kan worden weggemasseerd. Een nieuw bloedonderzoek wijst uit dat de bloedwaarden zijn verbeterd en dat er rode bloedcellen worden aangemaakt. Beklaagde besluit tot afbouwen van de medicatie en stelt voor 20 mg Prednoral om de andere dag toe te dienen. Aangezien de hond hier niet goed op reageert, wordt vrij snel daarna weer teruggegaan naar de oorspronkelijke dosering;

-          In februari 2008 wendt klaagster zich tot een andere dierenarts. Die constateert dat de buikwandbreuk erg groot is en dat uit de bloeduitslagen die beklaagde heeft gekregen niet valt te af te leiden dat sprake is van bloedkanker, beenmergkanker dan wel maligne lymfoom. De hond wordt doorgestuurd naar een specialist, die na onderzoek concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor leukemie, maar dat er waarschijnlijk sprake is of is geweest van A.I.H.A. (Auto Immuun Haemolytische Anaemie);

-          Hierna hebben nog gesprekken tussen partijen plaatsgevonden, waarbij beklaagde onder meer heeft aangeboden een noodzakelijke hersteloperatie van de buikwandbreuk uit te voeren, hetgeen klaagster en haar partner hebben geweigerd en aan een andere dierenarts hebben overgelaten;

-          Klaagster heeft ter zitting verklaard dat de hond het thans redelijk goed maakt, dat de bloedwaarden goed zijn en dat de hond vrij van medicijnen is.

4.  HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als goed dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van  de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college is met klaagster van oordeel dat op de door beklaagde gekozen onderzoeks- en behandelmethode het nodige valt af te dingen. Uit de stukken blijkt dat bij beklaagde op 20 juli 2007 naar aanleiding van het eerste bloedonderzoek het vermoeden bestond van een inwendige bloeding. Gelet hierop lag naar het oordeel van het college voor de hand om terstond een (veel minder ingrijpende) punctie van het buikvocht te verrichten. Beklaagde heeft die stap echter overgeslagen en in plaats daarvan besloten tot een operatieve ingreep, te weten een laparoscopie. Op zichzelf zou een dergelijke keuze nog te begrijpen zijn bij het vermoeden van een zeer ernstige inwendige bloeding als gevolg van bijvoorbeeld tumoren, ware het niet dat in die situatie naar het oordeel van het college beklaagde onverantwoord lang, namelijk 5 dagen, heeft gewacht met de uitvoering ervan. Bij een vermoeden van een inwendige bloeding dient naar het oordeel van het college sneller te worden opgetreden. Beklaagde kan dan ook worden verweten dat hij niet direct tot een buikpunctie heeft besloten althans dat hij vijf dagen heeft gewacht met het uitvoeren van een laparoscopie.

5.3. Het college is voorts van oordeel dat beklaagde op 27 juli 2007 te lichtvaardig de diagnose leukemie althans maligne lymfoom heeft gesteld en dat hij in de periode daarna ten onrechte in die diagnose is blijven volharden. De op 20 juli 2007 uit een bloedonderzoek gebleken non-regeneratieve anemie kan tal van oorzaken hebben gehad en daarbij past niet een waarschijnlijkheidsdiagnose zoals die door beklaagde ‘’per uitsluiting’’ is gesteld, noch het door hem zonder nader onderzoek inzetten van een daarop gebaseerde behandelmethode. Het college deelt de opvatting van de opvolgend dierenarts dat uit de overgelegde laboratoriumuitslagen die beklaagde heeft ontvangen niet kan worden geconcludeerd dat de hond leukemie had althans maligne lymfoom. Om tot een juiste diagnose te komen was een nader onderzoek dan ook geboden, bijv. een beenmergonderzoek door een specialist. Dat beklaagde dit niet heeft voorgesteld valt hem naar het oordeel van het college aan te rekenen, zeker omdat klaagster en haar partner er steeds op hebben gewezen dat het met de hond beter ging. Bij gebreke van een voldoende verfijnde diagnose was het in beginsel ook niet mogelijk om verantwoord een passend medicatie- en behandeltraject te kiezen.

5.4. Beklaagde kan tevens worden verweten dat er op de dag van de operatie, 25 juli 2007, te weinig medisch gas beschikbaar bleek te zijn voor een laparoscopie, waardoor hij een grote snede in de buik van de hond heeft moeten maken, die tot tal van complicaties heeft geleid. Ook het meerdere keren zonder lokale of algehele verdoving hersluiten van de buikwond is naar het oordeel van het college klachtwaardig. Tenslotte staat vast dat beklaagde ten onrechte de mening was toegedaan dat de ontstane forse buikwandbreuk weg te masseren viel, terwijl operatief ingrijpen in verband met de grootte van de breuk noodzakelijk is gebleken en hebben klaagster en haar partner voldoende aannemelijk gemaakt dat ook de communicatie richting hen te wensen heeft overgelaten.

5.5. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het college van oordeel dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts jegens de hond van klaagster diende te betrachten en dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel gerechtvaardigd is. In aanmerking genomen de aard en de ernst van de tekortkomingen, in onderling verband bezien, acht het college een berisping passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht  gegrond;

Geeft beklaagde een berisping, als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                       mr. G.J. van Muijen