ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0007 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/39

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0007
Datum uitspraak: 25-06-2009
Datum publicatie: 25-06-2009
Zaaknummer(s): 2008/39
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
  • Gegrond met waarschuwing
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie: Telefonische onbereikbaardheid tijdens weekenddienst.

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te B

1.  DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek.

1.2. De klacht is ter openbare zitting van 14 mei 2009 behandeld. Klaagster en beklaagde zijn in persoon verschenen. Beklaagde werd vergezeld door een collega.

2.  DE KLACHT

Het college verstaat de klacht, die bestaat uit verschillende onderdelen, aldus dat klaagster beklaagde verwijt dat hij:

a.   bij herhaling telefonisch niet bereikbaar was voor een noodoproep;

  1. niet de juiste diagnose heeft gesteld en ten onrechte haar ernstig zieke hond niet nader heeft onderzocht;

c.   in de afhandeling na het overlijden van de hond tekort is geschoten.

3. DE FEITEN

3.1. Op zaterdag 1 maart 2008 heeft klaagster met haar hond, een Shar Pei met de naam XXXX, de praktijk bezocht waar beklaagde werkzaam is, omdat de hond diarree had en niet wilde eten. Beklaagde heeft bij zijn onderzoek van de hond een lichaamstemperatuur van 37 graden gemeten en middels een injectie medicatie toegediend. Partijen hebben hierna een afspraak gemaakt voor de volgende dag.

3.2. Bij het tweede consult op zondag 2 maart 2008, bleek de toestand van de hond verslechterd en haar lichaamstemperatuur gedaald naar 36,5 graden. Beklaagde heeft de hond medicatie en een vochtinfuus gegeven. De hond is hierna met klaagster naar huis gegaan. In de namiddag bleek de hond niet meer op te kunnen staan en kreeg zij moeilijkheden met de ademhaling. Klaagster heeft hierop telefonisch contact met beklaagde gezocht, die echter niet bereikbaar bleek te zijn. Klaagster heeft vervolgens zelf getracht de hond te reanimeren en de dierenambulance gebeld. Toen deze arriveerde, was de hond reeds overleden. Ook de betrokken medewerker van de dierenambulance heeft tevergeefs getracht beklaagde nog telefonisch te bereiken. De hond is door klaagster voor autopsie aangeboden bij een universiteit en hierna gecremeerd. Uit de autopsie is gebleken dat de hond ernstig ziek was.

4. HET VERWEER

Beklaagde stelt dat hij op 1 maart 2008 geen nader onderzoek heeft kunnen verrichten omdat de hond zich niet liet puncteren en dat hij zich daarom heeft gericht op de bestrijding van de symptomen (braken, diarree, herstel vochtbalans). Beklaagde stelt dat hij de hond bij het tweede consult op zondag uitgebreid heeft willen onderzoeken en er bij klaagster op heeft aangedrongen de hond daartoe in de praktijk achter te laten, maar dat zij, klaagster, daar niet mee instemde. Om die reden is er volgens beklaagde een afspraak gemaakt voor maandag. Beklaagde erkent zondagavond 2 maart 2008 telefonisch niet bereikbaar te zijn geweest. Hij betwist dat hij met betrekking tot de afhandeling na het overlijden van de hond tekort is geschoten.

 

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het college zal de klacht per onderdeel bespreken.

Ten aanzien van de telefonische bereikbaarheid (klachtonderdeel a) :

5.2. Het college is van oordeel dat beklaagde kan worden verweten dat hij de bewuste zondag zonder duidelijke reden niet bereikbaar is geweest om de in nood verkerende hond van klaagster hulp te bieden. Voor zover aan de onbereikbaarheid een technisch mankement ten grondslag lag, dient die omstandigheid voor risico van beklaagde te blijven. Overigens is onbestreden gebleven dat ook de praktijk waar beklaagde werkt in het geheel niet bereikbaar is geweest in de middag en avond van zondag 2 maart 2008 en dat ook niet is gereageerd op ingesproken berichten. Aan het vorenstaande doet niet af dat er in de praktijk waar beklaagde  werkt inmiddels maatregelen zouden zijn getroffen om herhaling te voorkomen. Dit klachtonderdeel acht het college dan ook gegrond.

Ten aanzien van de onjuiste diagnose en het niet verrichten van nader onderzoek (klachtonderdeel b).

5.3. Dat beklaagde tijdens het eerste consult op zaterdag 1 maart 2008 heeft volstaan met een klinisch onderzoek en symptoombestrijding middels het toedienen van medicatie, acht het college in de gegeven omstandigheden aanvaardbaar. Onbestreden is gebleven dat de hond zich op dat moment niet liet puncteren voor nader onderzoek en uit de patiëntenkaart is gebleken dat er op dat moment nog geen althans onvoldoende aanwijzingen waren voor een levensbedreigende situatie. Zo bleken de turgor van de huid alsook de kleur van de slijmvliezen niet afwijkend te zijn.

5.4. Bij het tweede consult op zondag echter, toen de toestand van de hond was verslechterd en zijn temperatuur was gedaald, was naar het oordeel van het college een uitgebreid onderzoek noodzakelijk. Waarom een dergelijk onderzoek toen niet heeft plaatsgevonden, is niet duidelijk geworden, nu de lezingen van partijen hieromtrent uiteenlopen. Beklaagde stelt dat hij er bij het tweede consult op zondag bij klaagster op heeft aangedrongen de hond in de praktijk achter te laten voor een uitgebreid onderzoek en dat hij klaagster er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat de hond erg ziek was en kon komen te overlijden, maar dat zij, klaagster, de hond persé mee wilde nemen. Klaagster stelt daarentegen dat zij beklaagde die zondag nadrukkelijk heeft gevraagd of haar hond in levensgevaar verkeerde en daar moest blijven voor nader onderzoek, waarop beklaagde ontkennend zou hebben geantwoord. Op haar vraag of zij de hond thuis een uur alleen kon laten, zou beklaagde hebben gezegd dat dit geen probleem was. Nu ten aanzien van geen van beide stellingen aanvullend ondersteunend bewijs is bijgebracht, is het voor het college niet mogelijk vast te stellen welke lezing voor waar moet worden gehouden, hetgeen –naar vaste jurisprudentie- betekent dat dit klachtonderdeel dient te worden afgewezen. Bij gebreke van voldoende concrete aanwijzingen kan voorts niet worden vastgesteld of beklaagde, zoals klaagster stelt, dit geval zou hebben ‘afgerammeld’.

Ten aanzien van de afhandeling na het overlijden van de hond (klachtonderdeel c ).

5.5. Voor zover klaagster beklaagde verwijt dat hij na het overlijden van de hond slechts telefonisch contact met haar heeft opgenomen om er achter te komen wat zij met de hond had gedaan en hij voor het overige geen medeleven en interesse toonde, heeft te gelden dat, daargelaten dat beklaagde dit ontkent, in een procedure als de onderhavige uitsluitend over de behandeling van dieren kan worden geklaagd en niet over de wijze waarop eigenaren van dieren door een dierengeneeskundige worden bejegend.

5.6. Met betrekking tot de aan klaagster verzonden brief waarin een onjuiste overlijdensdatum stond vermeld en waarin ten onrechte stond vermeld dat de hond was geëuthanaseerd, is gebleken dat dit een door een computer automatisch aangemaakte brief betrof. Dit neemt niet weg dat klaagster deze brief als kwetsend heeft ervaren. Nu een collega van beklaagde hiervoor reeds excuses heeft aangeboden en dit klachtonderdeel veeleer de praktijk waar beklaagde werkzaam is aangaat en niet zozeer beklaagde persoonlijk, ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde op dit punt klachtwaardig heeft gehandeld. Op grond van het voorgaande wordt dit klachtonderdeel  ongegrond verklaard.

5.7. De conclusie uit het voorgaande is dat alleen klachtonderdeel a, waarin wordt geklaagd over de onbereikbaarheid van beklaagde bij een noodoproep, gegrond wordt verklaard. Het college acht het opleggen van een waarschuwing in overeenstemming met de ernst van deze tekortkoming.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart klachtonderdeel a gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 XXXX 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                       mr. G.J. van Muijen