ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0006 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/40

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0006
Datum uitspraak: 25-06-2009
Datum publicatie: 25-06-2009
Zaaknummer(s): 2008/40
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Diagnose blaasontsteking gerechtvaardigd.

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

wonende te A

tegen

Y , beklaagde

wonende te A

1.  DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift,

- het verweerschrift,

- de repliek,

- de dupliek.

1.2. De klacht is ter openbare zitting van 14 mei 2009 behandeld. Klaagster is daarbij in persoon verschenen, tezamen met haar partner. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

2.  DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde ondanks dat hij uitdrukkelijk is gewezen op de mogelijkheid van blaasgruis bij de kat van klaagster, door onzorgvuldig onderzoek ten onrechte de diagnose blaasontsteking heeft gesteld in plaats van blaasgruis, met als gevolg dat de kat onnodig heeft moeten lijden en klaagster heeft moeten besluiten de kat te laten inslapen.

3. DE FEITEN

Op zaterdag 1 maart 2008 rond 10:30 uur heeft klaagster zich in verband met plasproblemen bij haar kater, een Europese Korthaar met de naam XXXXXX (geboren 14 augustus 2004) tot beklaagde gewend, de op dat moment dienstdoende dierenarts. Beklaagde heeft na klinisch onderzoek de diagnose blaasontsteking gesteld en onder meer middels een injectie een antibioticum toegediend en Spasmoglucinol. Dit laatste is een middel tegen de pijn en spasmen van de urinewegen, die bij een blaasontsteking ontstaan. Daarnaast is er een pijnstiller en ontstekingsremmer mee gegeven in de vorm van Metacam Cat;

-          Die middag omstreeks 17:30 uur heeft klaagster telefonisch contact met beklaagde opgenomen. Hoewel de stellingen van partijen omtrent de exacte inhoud van dat telefoongesprek voor het overige niet met elkaar overeenstemmen, staat wél vast dat beklaagde klaagster daarbij heeft verteld dat er in beginsel niets verontrustends aan de hand was, mits de toestand van de kat niet zou verslechteren en dat klaagster is medegedeeld dat zij goed op bepaalde symptomen diende te letten;

-          Op maandag 3 maart 2008 heeft klaagster contact met haar eigen dierenarts opgenomen en is een afspraak gemaakt om 13:30 uur. Daar is vastgesteld dat de kat een overvolle blaas had. Bij de kat is een infuus en een catheter aangebracht en er zijn middels een injectie pijnstillers toegediend. Door de eigen dierenarts is besloten dat de kat eerst naar huis mocht, indien hij weer normaal kon plassen, hetgeen op woensdag 5 maart 2008 het geval was. Klaagster heeft haar kat op die dag mee naar huis genomen;

-          Op donderdag 6 maart 2008 bleek de kat niet meer te willen eten. Hij dronk wel en kon normaal plassen. De eigen dierenarts heeft geadviseerd de situatie af te wachten en, voor zover daarin geen verandering zou optreden, de volgende dag langs te komen voor een bloedonderzoek;

-          Op vrijdag 7 maart 2008 is na een bloedonderzoek door de eigen dierenarts geconstateerd dat de nieren van de kat erg slecht functioneerden en dat de kat bij behandeling met een infuus slechts een geringe overlevingskans zou hebben. Klaagster heeft hierna besloten tot euthanasie van haar kat.

4. HET VERWEER

Beklaagde stelt dat op basis van de afgenomen anamnese en het verrichte klinisch onderzoek op zaterdagmorgen 1 maart 2008 de diagnose blaasontsteking gerechtvaardigd was. Tijdens het telefoongesprek die middag waren er volgens hem geen aanwijzingen die op iets anders dan blaasontsteking duiden of die noopten tot direct ingrijpen. Beklaagde stelt tijdens het telefoongesprek klaagster te hebben geïnstrueerd er op te letten dat bepaalde symptomen die horen bij niet meer kunnen plassen zich niet zouden voordoen. Beklaagde heeft daarnaast onder meer nog aangevoerd dat de geconstateerde nierbeschadiging ook andere oorzaken kan hebben gehad dan blaasgruis.

5.  DE BEOORDELING

5.1. Uit de stukken is gebleken dat beklaagde bij zijn klinisch onderzoek op zaterdagmorgen 1 maart 2008 bij de kat een kleine en soepele blaas heeft gevoeld. Op grond hiervan kon beklaagde naar het oordeel van het college in redelijkheid concluderen dat de kat geplast had en nog kon plassen. Dat beklaagde op dat moment de diagnose blaasontsteking heeft gesteld, acht het college dan ook verdedigbaar. Door beklaagde is in dat kader terecht opgemerkt dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen moeilijk kunnen plassen (strangurie), hetgeen op dat moment het geval was, en niet meer kunnen plassen (anurie). De behandeling die is ingesteld is veterinair gezien dan ook niet onjuist geweest.

5.2. Ook ten tijde van het telefoongesprek die middag omstreeks 17:30 uur was er blijkens de eigen stellingen van klaagster nog sprake van een situatie waarbij de kat kon plassen, zij het dat dit moeizaam ging en er slechts sprake was van druppels urine, waarin bovendien bloed zat. Ter zitting heeft klaagster desgevraagd verklaard dat dit ook op zondag 2 maart 2008 het geval was. Wat er tijdens het telefoongesprek op voormelde zaterdagmiddag aan verdere symptomen door klaagster is gemeld, is voor het college niet vast te stellen, nu de lezingen van partijen hierover uiteenlopen. Klaagster stelt dat zij beklaagde heeft verteld dat de kat braakte, wijdbeens liep, suf was en slechts druppels urine met bloed produceerde. Beklaagde betoogt in zijn verweer dat klaagster tijdens dat gesprek enkel van ‘roodplassen’ melding heeft gemaakt. Nu partijen het erover eens zijn dat door klaagster daarbij in ieder geval is gesproken over urinedruppels met bloed, gaat het college daar vanuit. Voor het overige en bij gebreke van ondersteunend bewijs staat niet vast dat er ook andere symptomen zijn gemeld.

5.3. Ten aanzien van het ‘roodplassen’ deelt het college de opvatting van beklaagde dat dit verschijnsel bij een blaasontsteking enige dagen kan voortduren en dat het enkele feit dat dit die zaterdagmiddag nog het geval was nog niet verontrustend hoefde te zijn, mits de toestand van de kat niet zou verslechten en de symptomen van niet meer kunnen plassen zich niet zouden voordoen. Het feit dat de kat op dat moment nog in staat was tot het produceren van druppels urine duidt er tevens op dat er van een verstopping nog geen sprake was. Dat beklaagde naar aanleiding van het telefoongesprek die middag niet direct heeft besloten tot nader onderzoek, acht het college in de gegeven omstandigheden aanvaardbaar. Niet in geschil is dat aan klaagster instructies zijn gegeven en er op te letten dat bepaalde symptomen zich niet zouden voordoen of zouden verergeren. Mede gelet hierop acht het college voldoende aannemelijk dat beklaagde, zoals hij heeft gesteld, heeft onderkend dat een blaasontsteking tot een blaasverstopping kan leiden en dat hij daarop bedacht is geweest. Gelet op het vorenstaande en nu klaagster beklaagde, die dat weekend nog dienst had, niet meer heeft benaderd en op maandag 3 maart 2008 met haar eigen dierenarts contact heeft gezocht, kan naar het oordeel van het college niet worden geconcludeerd dat beklaagde veterinair onzorgvuldig of onjuist heeft gehandeld.

5.4. Het college concludeert voorts dat onvoldoende vast is komen staan dat de later gebleken nierschade is veroorzaakt door de handelwijze van beklaagde. Daarbij neemt het college in aanmerking dat op maandag 3 maart 2008 door de eigen dierenarts weliswaar een verstopping is vastgesteld, maar dat het bloedonderzoek eerst op vrijdag 7 maart 2008 heeft plaatsgevonden, dat uit de patiëntenkaart van de eigen dierenarts niet blijkt dat gruis in de urine is aangetroffen en dat niet kan worden uitgesloten dat de blaasverstopping alsook de nierschade andere oorzaken heeft gehad.

5.5. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is niet komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts jegens de kat van klaagster diende te betrachten. Dit betekent dat de klacht ongegrond wordt verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht  ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                       mr. G.J. van Muijen