ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0005 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/48

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0005
Datum uitspraak: 25-06-2009
Datum publicatie: 25-06-2009
Zaaknummer(s): 2008/48
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Ontoereikend onderzoek bij kreupel paard.

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

wonende te A

tegen

Y, beklaagde

wonende te B

1.  DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift,

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek.

1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2009. Klaagster is daarbij aanwezig geweest, vergezeld door haar echtgenoot. Beklaagde is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

2.  DE KLACHT

2.1. De klacht bestaat uit meerdere onderdelen, die alle de strekking hebben te betogen dat beklaagde jegens de pony van klaagster niet de zorg heeft betracht die het dier nodig had.

Meer in het bijzonder en zoals ter zitting nog nader toegelicht, verwijt klaagster beklaagde dat hij:

-          slechte röntgenfoto’s heeft gemaakt;

-          onduidelijke en steeds wisselende diagnoses heeft gesteld;

-          de pony niet voor nader onderzoek heeft verwezen naar een specialist;

      -    de pony geen sedatie heeft willen geven bij het vervoer naar de praktijk van

beklaagde voor het maken van röntgenfoto’s.

2.2. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar stellingen onder meer een schrijven van de opvolgende dierenarts in het geding gebracht.

3. DE FEITEN

Het gaat in deze zaak om het volgende

-           Omdat XXXXX, de mini shetland pony van klaagster al meer dan een dag kreupel liep, heeft klaagster beklaagde op donderdag 20 maart 2008 gevraagd langs te komen. Beklaagde vermoedde in eerste instantie een beschadiging van de pezen en heeft de pony een pijnstiller toegediend. ’s Middags zijn er op de praktijk van beklaagde röntgenopnames van het onderbeen gemaakt. Op basis daarvan heeft beklaagde geconcludeerd dat sprake was van twee gescheurde of beschadigde banden en mogelijk ook van een los stukje bot. Beklaagde heeft vervolgens een spalkverband op het onderbeen aangebracht en geadviseerd de pony rust te geven en een maand op stal te houden. Zijn verwachting was dat de pony na een aantal dagen weer op haar linkerachterbeen zou kunnen rusten;

-          Omdat verbetering uitbleef, heeft klaagster beklaagde op 25 maart 2008 opnieuw gevraagd een visite af te leggen. Beklaagde heeft toen een drukverband op het onderbeen aangebracht, waarbij de kogel in gebogen positie werd gefixeerd middels een ijzeren steuntje, op een zodanige wijze dat de pony haar voet niet kon neerzetten. Tevens werd een pijnstiller gegeven. Omdat ook hierna geen verbetering optrad heeft klaagster althans haar echtgenoot tussen vrijdag 28 maart 2008 en maandag 31 maart 2008 diverse keren tevergeefs telefonisch contact gezocht met beklaagde. Aan de assistente althans de echtgenote van beklaagde is daarbij steeds gevraagd of beklaagde contact wilden opnemen, hetgeen hij eerst op maandagavond 31 maart 2008 heeft gedaan;

-          Op  1 april 2008 heeft beklaagde met mobiele apparatuur een zogeheten ultrashellscan gemaakt van het onderbeen en op basis daarvan geconcludeerd dat er geen sprake was van gescheurde pezen, maar dat waarschijnlijk de binnenste knieband was gescheurd. Beklaagde heeft hierna opnieuw een drukverband met ijzeren steuntje op het onderbeen aangebracht en voorts geadviseerd te stoppen met het toedienen van pijnstillers;

-          Op vrijdag 4 april 2008 heeft klaagster een andere dierenarts geraadpleegd en aan

beklaagde verzocht de medische voorgeschiedenis aan zijn opvolger door te geven. Beklaagde heeft dit niet gedaan. De opvolgend dierenarts heeft röntgenfoto’s gemaakt en geconstateerd dat er sprake was van een fractuur in het onderbeen, waaromheen een ontsteking van de weke delen was opgetreden. Bij het verwijderen van het drukverband bleek het onderbeen van de pony hevig te bloeden en werd necrose vastgesteld. De opvolgend dierenarts heeft klaagster voorgehouden dat ook als de ontsteking zou worden behandeld, de pony in de toekomst blijvende pijnklachten zou houden omdat er inmiddels teveel kaakbeen was verdwenen. Klaagster en haar echtgenoot hebben hierna besloten de pony te euthanaseren.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Het college stelt voorop dat beklaagde in de onderhavige procedure weliswaar heeft gesteld dat hij van aanvang af ook aan een fractuur in het onderbeen heeft gedacht, maar dat zulks uit de patiëntenkaart niet valt af te leiden en dat voorts uit niets blijkt dat beklaagde over de mogelijkheid van een fractuur met klaagster of haar echtgenoot heeft gesproken.

5.2. Beklaagde heeft op 20 maart 2008 twee röntgenopnames van het onderbeen gemaakt, te weten een laterale en een AP-opname. Op deze opnames, die door het college zijn bestudeerd, is een sterke verdenking van een breuk in het kogelgewricht waar te nemen. Gelet hierop had het naar het oordeel van het college op de weg van beklaagde gelegen dat hij ook opnames in andere richtingen (de schuine) had gemaakt en, voor zover de wel gemaakte röntgenfoto’s onduidelijk waren, nieuwe opnames te maken, om aldus een duidelijk inzicht te krijgen in de breuk- c.q. fissuurlijnen in of buiten het gewricht. Beklaagde kan dan ook worden verweten dat hij niet voldoende röntgenfoto’s heeft gemaakt althans heeft nagelaten op andere wijze aanvullend onderzoek in te stellen, teneinde tot een juiste diagnose te komen. Ook de op 1 april 2008 gemaakte ultrashell-opnamen zijn kennelijk niet voldoende duidelijk geweest.

5.3. Het college gaat voorbij aan het verweer van beklaagde dat hij de pony niet naar een specialist heeft doorgestuurd omdat een operatie van een fractuur in zijn visie geen goede prognose heeft, alleen al vanwege het feit dat door beklaagde nimmer een fractuur in het onderbeen van de pony is geconstateerd. Ten overvloede overweegt het college dat de opvatting van beklaagde met betrekking tot het opereren van fracturen niet algemeen wordt gedeeld. Wat de beweegredenen van beklaagde ook zijn geweest om te handelen zoals hij heeft gedaan, feit blijft dat de pony op 19 maart 2008 kreupel liep en dat dit nog steeds het geval was op  4 april 2008, de dag dat klaagster een andere dierenarts raadpleegde. Waar voor het aanleggen van een drukverband bij het eerste consult op 20 maart 2008, gelet op de toen gestelde diagnose (peesbeschadiging) nog in enigerlei mate begrip kan worden opgebracht, heeft beklaagde naar het oordeel van het college wel onzorgvuldig en veterinair onjuist gehandeld door bij het tweede en derde consult op respectievelijk 25 maart 2008 en 1 april 2008 wederom te volstaan met het aanleggen van drukverband (zij het deze keren met een ijzeren steuntje), terwijl de pony op dat moment al veel te lange tijd kreupel liep en er van enige verbetering geen sprake was. In de gegeven omstandigheden had het naar het oordeel van het college op zijn weg gelegen op 25 maart 2008 hernieuwd röntgenonderzoek te doen dan wel de pony door te verwijzen naar een specialistische kliniek. Het college deelt voorts de visie van de opvolgende dierenarts dat een kogel die, zoals in casu, met drukverband in een gebogen houding is gefixeerd, intensieve en frequente monitoring behoeft en dat het feit dat beklaagde eerst na 8 á 10 dagen tot controle van het verband over wilde gaan, daarmee niet in overeenstemming is.

5.4. Hoewel beklaagde heeft gesteld dat de precieze oorzaak van het weefselverval niet vast staat, lijkt naar het oordeel van het college aannemelijk dat een onjuist en te strak aangelegd drukverband daaraan debet is geweest. Daarbij neemt het college in aanmerking dat  beklaagde het onderbeen op 1 april 2008 voor de ultrascanopname heeft geschoren en dat klaagster, die daarbij aanwezig was, onbestreden heeft gesteld dat er op dat moment van bloedingen of verwondingen aan het been geen sprake was.

5.5. Dat beklaagde er op 20 maart 2008 voor heeft gekozen om de pony geen sedatie toe te dienen voor het vervoer naar de praktijk voor het maken van röntgenopnames, acht het college niet klachtwaardig. De pony had die morgen immers reeds pijnstilling toegediend gekregen en (extra) sedatie zou de kans vergroten dat zij haar gekwetste been zou gaan belasten, hetgeen ook in verband met verdere onderzoeken niet wenselijk was. Overigens heeft het college uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrepen dat XXXXX bij het onderzoek toch op het betreffende been is gaan staan.

5.6. Tenslotte stelt het college vast dat de communicatie tussen beklaagde en klaagster althans haar echtgenoot niet naar behoren is verlopen. Beklaagde heeft te laat gereageerd op verzoeken van klaagster om telefonisch contact op te nemen en niet gereageerd op het verzoek om aan de opvolgende dierenarts medische gegevens door te geven.

5.7. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is beklaagde naar het oordeel van het college tekort geschoten in de zorg die hij als goed dierenarts jegens de pony van klaagster had behoren te betrachten. Het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel ligt dan ook in de rede. In de omstandigheden van het geval acht het college een waarschuwing passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gegrond;

Geeft beklaagde een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                       mr. G.J. van Muijen