ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0003 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/50

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0003
Datum uitspraak: 25-06-2009
Datum publicatie: 25-06-2009
Zaaknummer(s): 2008/50
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Ten onrechte overlijden kat vastgesteld.

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

wonende  te A

tegen

Y , beklaagde

Wonende te B

1.  DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek.

1.2. De zaak is op 14 mei 2009 ter zitting behandeld. Klaagster is in persoon verschenen, vergezeld door haar echtgenoot. Beklaagde was eveneens in persoon aanwezig.

2.  DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde ten aanzien van de kat van klaagster een verkeerde diagnose heeft gesteld en dat de verleende zorg aan de kat na een sterilisatie onvoldoende is geweest.

3. DE FEITEN

3.1. De kat van klaagster, een Cornish Rex met de naam XXXX, is op 23 april 2008 ter sterilisatie aangeboden bij de kliniek waar beklaagde werkzaam is. XXXX zou die middag worden geholpen en een nacht overblijven voor controle.

3.2. In de avond van 23 april 2008 omstreeks 22:45 uur heeft beklaagde klaagster telefonisch medegedeeld dat XXXX was overleden. Klaagster heeft haar kat vervolgens opgehaald. Thuisgekomen heeft haar echtgenoot, naar klaagster stelt kort voordat XXXX zou worden begraven, bij de kat nog een teken van leven bespeurd. Klaagster heeft hierop telefonisch contact opgenomen met beklaagde, die aangaf dat klaagster óf naar de praktijk kon komen óf een kwartier later kon terugbellen. Klaagster heeft zich vervolgens tot een andere dierenarts gewend, die de kat onder meer een infuus met vocht heeft gegeven en onder een elektrische deken en een warmtelamp heeft gelegd. XXXX is vervolgens opgeknapt.

4. HET VERWEER

4.1. Beklaagde heeft aangevoerd dat de assistentes van de kliniek op operatiedagen de taak hebben om, voordat zij naar huis gaan, te controleren of de op die dag geopereerde dieren zelfstandig hun hoofd kunnen optillen en voor zover dat niet het geval is, dit ter stond te melden aan de dienstdoende dierenarts. Beklaagde stelt dat die controle door de assistentes op 23 april 2008 niet heeft plaatsgevonden en dat hij daardoor niet op de hoogte was van de toestand van XXXX. Beklaagde stelt dat hij die dag om 18:30 uur naar een nevenvestiging van de praktijk is gegaan, onder meer voor het houden van spreekuur. Na terugkomst op de hoofdvestiging is beklaagde de opnamepatiënten nagelopen en heeft hij vastgesteld dat XXXX was overleden. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij tot zijn diagnose is gekomen mede gelet op de wijze waarop hij XXXX aantrof en ook omdat een ooglidreflex niet kon worden opgewekt.

4.2. Beklaagde heeft erop gewezen dat hij spijt heeft betuigd, dat zijn praktijk de operatiekosten voor XXXX niet in rekening heeft gebracht en dat ook diverse kosten voor de opvolgend dierenarts aan klaagster zijn vergoed. Beklaagde heeft er voorts op gewezen dat zijn praktijk de controleregels na een operatie heeft aangescherpt, dat de assistentes meer dan voorheen doordrongen zijn van het belang van een zorgvuldige controle van geopereerde dieren en dat ook het  ’naluisteren’ inmiddels veel nauwkeuriger wordt gedaan.

4.3. Ten aanzien van de verleende nazorg heeft beklaagde t er zitting verklaard dat alle katten na een operatie op kranten worden gelegd in een verwarmde ruimte met een temperatuur van ongeveer 25 graden Celsius.

5. DE BEOORDELING

5.1. Het college stelt voorop dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken en door beklaagde ook is erkend, dat hij niet voldoende zorgvuldig te werk is gegaan bij de controle van XXXX in de avond na haar sterilisatie, waardoor hij ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij was overleden. Beklaagde heeft toegegeven het hartje van de kat slechts aan één kant te hebben beluisterd op hartactie. Deze onjuiste diagnose kan naar het oordeel van het college niet anders worden gekwalificeerd dan als een ernstige misslag. Het is aan het toeval te wijten dat de kat niet levend is begraven. Dat ook de assistentes van de kliniek mogelijk hun taken niet naar behoren hebben uitgevoerd doet niets af aan de eigen verantwoordelijkheid die beklaagde in deze heeft.

5.2. Ook ten aanzien van de verleende zorg na de operatie heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet voldoende zorgvuldig gehandeld. Beklaagde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de temperatuur van de kat in de avond na de operatie niet is opgenomen. In de wetenschap dat hij te maken had met een bijzondere raskat, die geen haren heeft en in casu erg licht van gewicht was, mocht beklaagde er naar het oordeel van het college niet zonder meer vanuit gaan dat de nazorg die normaliter aan andere geopereerde katten wordt gegeven (onbedekt op kranten gelegd in een ruimte met een temperatuur van 25 graden) ook voor de kat van klaagster afdoende was. Het college acht aannemelijk dat dit laatste niet het geval is geweest, nu klaagster onbestreden heeft gesteld dat zij de kat stil liggend, onbedekt en ernstig onderkoeld heeft aangetroffen op het moment dat zij haar uit de kliniek kwam ophalen. Een en ander klemt temeer nu klaagster, naar zij eveneens onbestreden heeft gesteld, de kliniek er vooraf uitdrukkelijk op heeft gewezen dat haar kat na de operatie warm moest worden gehouden, bijvoorbeeld met een deken of een lamp.

5.3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het college van oordeel dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster en dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel in de rede ligt.  Het college is in dit geval van oordeel dat een berisping in overeenstemming is met de ernst van de tekortkomingen.

5.4. Het college merkt nog op dat te prijzen valt dat beklaagde klaagster in financieel opzicht tegemoet is gekomen en dat er maatregelen in zijn praktijk zijn getroffen om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen. Die omstandigheden doen evenwel niets af aan de ernst van de tekortkomingen en geven onvoldoende aanleiding tot het opleggen van een lichtere maatregel.

5.5. Voor zover klaagster in haar klaagschrift nog andere kwesties dan hiervoor beschreven aan de orde heeft gesteld, heeft zij ter zitting desgevraagd verklaard dat daarover door het college geen oordeel meer hoeft te worden gegeven.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht  gegrond;

Geeft beklaagde een berisping, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub b van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009 door mr. G.J.M. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                       mr. G.J.van Muijen