ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0002 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/81

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2009:YF0002
Datum uitspraak: 25-06-2009
Datum publicatie: 25-06-2009
Zaaknummer(s): 2008/81
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Ontoereikend onderzoek bij ernstig ontstoken staart.

Uitspraak in de zaak van

X , klaagster

wonende te A

tegen

Y, beklaagde

wonende te B

1.  DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift,

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek.

1.2. De mondelinge behandeling heeft op 14 mei 2009 plaatsgevonden. Klaagster is daarbij verschenen tezamen met haar partner, de heer Schouwenaars, en mevrouw mr. Wiersum, gemachtigde. Beklaagde is eveneens verschenen.

2.  DE ONTVANKELIJKHEID

Ter zitting heeft het college de ontvankelijkheid van de klacht nog aan de orde gesteld, omdat er onduidelijkheid bestond over de vraag of beklaagde nog als dierenarts werkzaam is. Beklaagde heeft desgevraagd verklaard dat hij thans voor de V.W.A. (Voedsel en Waren Autoriteit) werkt en nog steeds als diergeneeskundige staat geregistreerd. Gelet hierop gaat het college er vanuit dat beklaagde ook thans nog veterinaire handelingen verricht althans daartoe bevoegd is en dat de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde op hem van toepassing is, zodat klaagster in haar klacht kan worden ontvangen.

 

2. DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij tekort is geschoten in de zorg voor haar paard, meer in het bijzonder dat hij:

-          het paard niet goed heeft onderzocht, ondanks een ernstige en zichtbare ontsteking en wond aan de staart;

-          heeft nagelaten een behandeling in te zetten;

-          onvoldoende advies heeft gegeven;

-          heeft geweigerd het paard antibiotica of pijnstillers te geven.

3. DE FEITEN

Het gaat in  deze zaak om het volgende:

-          Op 18 juni 2008 heeft klaagster contact opgenomen met de praktijk waar beklaagde (toen nog) werkzaam was, omdat haar paard XXXXXX al enige dagen op de staart een wondje met een lichte ontsteking had, die steeds groter werd. Door een collega van beklaagde werd geadviseerd de staart twee maal daags met speciale shampoo en zalf te behandelen;

-          Omdat er geen verbetering optrad en de wond groter werd heeft beklaagde op 20 juni 2008 op verzoek van klaagster een visite afgelegd. Beklaagde adviseerde te stoppen met het gebruik van de speciale shampoo en zalf en het paard met een vliegendeken te bedekken,

-          Op 24 juni 2008 heeft beklaagde opnieuw een visite afgelegd. Inmiddels was de wond nog groter geworden en begon de staart aan de zijkant in te scheuren. Beklaagde heeft toen opnieuw geadviseerd het vliegendeken op te houden en de situatie een week aan zien. Vast staat dat er -in ieder geval- bij deze visite gesproken is over antibiotica en/of pijnstillers en dat beklaagde die niet wilde geven;

-          Hierna is de situatie in snel tempo verslechterd en op 25 juni 2008 heeft klaagster een andere dierenarts benaderd, die de wond onder verdoving en na het wegscheren van de staartharen heeft schoongemaakt. Na onderzoek werd een circulaire wond rond de staart vastgesteld die aan een zijde zodanig diep was dat de pezen zichtbaar waren. Het paard heeft antibiotica en een pijnstillende injectie toegediend gekregen en is voor verder onderzoek doorverwezen naar een kliniek;

-          Uit de op 26 juni 2008 in de betreffende kliniek gemaakte röntgenfoto’s is gebleken dat het bot in de staart niet was aangetast. Een behandeling met een antibioticum heeft er toe geleid dat verdere uitbreiding van de ontsteking is voorkomen, maar heeft voor het overige geen verbetering gebracht. Omdat de staart op enig moment op een natuurlijke wijze begon af te sterven en het gevaar bestond dat er een bloeding zou ontstaan op een moment dat er geen zicht op het paard was, is door de behandelend arts van de kliniek in overleg tot amputatie van de staart besloten. De amputatie heeft op 10 juli 2008 heeft plaatsgevonden.

5. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

6. DE BEOORDELING

6.1. In het kader van de vraag of  beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts ten opzichte van het paard van klaagster had behoren te betrachten, dient beoordeeld te worden of beklaagde met betrekking tot zijn onderzoek, advies en behandeltraject voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en verantwoorde keuzes heeft gemaakt.

6.2. Het college is van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt te maken ten aanzien van het feit dat hij op 20 juni 2008 geen uitgebreid onderzoek aan de staart heeft verricht en alleen heeft geadviseerd een vliegendeken op te leggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onvoldoende vast staat dat de ontsteking c.q. wond op dat moment reeds verontrustend groot was en dat het paard de staart blijkens de patiëntenkaart op dat moment nog kon bewegen. Klaagster heeft ter zitting overigens verklaard dat haar paard aanrakingen aan de staart vanwege de pijn niet kon velen en zij de staart om die reden ook niet bewoog, maar daartoe in beginsel wel in staat was.

6.3. Het college acht tuchtrechtelijk wél verwijtbaar dat beklaagde vier dagen later, op 24 juni 2008, niet is overgegaan tot een uitgebreid onderzoek dan wel het paard niet voor verder onderzoek naar een gespecialiseerde kliniek heeft doorverwezen. Gelet op het feit dat de situatie binnen enkele dagen ernstig was verslechterd, de ontsteking en de wond groter waren geworden en de staart aan het inscheuren was, mocht beklaagde naar het oordeel van het college niet volstaan met het –herhaald- advies een insectendeken over het paard te leggen en de situatie nog een week aan te zien. Op dat moment lag het op zijn weg een gedegen onderzoek van de staart en de staartwortel uit te voeren, zo nodig onder verdoving, teneinde tot een goede diagnose te komen en te kunnen bepalen welke behandeltherapie diende te worden ingezet. Beklaagde heeft ter zitting weliswaar nog verklaard dat hij de staart die dag goed heeft bekeken, maar naar het oordeel van het college kan van een gedegen onderzoek geen sprake zijn geweest, alleen al niet omdat beklaagde tevens heeft verklaard dat de staart op dat moment niet geheel kon worden opgetild en voorts omdat ook zijn diagnose dat er sprake was van een doorgebroken abces, achteraf bezien te lichtvaardig is gesteld. Aangenomen mag worden dat bij een grondig onderzoek de zeer ernstige en zich zeer progressief ontwikkelende ontsteking eerder aan het licht zou zijn gekomen. Beklaagde kan dan ook worden verweten dat hij de ernst van de situatie en de noodzaak van een uitgebreid onderzoek niet heeft ingezien.

6.4. Het college overweegt voorts dat, mede gelet op de door klaagster overgelegde foto’s, waaruit de ernst van de ontsteking genoegzaam is gebleken, beklaagde tevens kan worden verweten dat het verzoek van klaagster om antibiotica en pijnstillers toe te dienen voor hem nimmer bespreekbaar is geweest. Beklaagde heeft ten onrechte volhard in zijn mening dat er slechts sprake was van een doorgebroken abces, dat zonder antibiotica goed zou kunnen genezen.

6.5. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de klacht gegrond. Het college acht in de omstandigheden van het geval het opleggen van een waarschuwing passend en geboden.

7. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht gegrond;

Geeft beklaagde een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. O. Scheltema – de Nie, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                                       mr. G.J. van Muijen