ECLI:NL:TDIVBC:2009:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2008/20

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2009:7
Datum uitspraak: 27-08-2009
Datum publicatie: 04-12-2013
Zaaknummer(s): VB 2008/20
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen dierenarts, die zijn werkzaamheden in februari 2006 daadwerkelijk en definitief heeft beëindigd. Niet-ontvankelijk.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 08/20

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 10 juli 2008 van het

Veterinair Tuchtcollege (2007/34)

tegen

Y

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1

X, wonende te A (hierna te noemen appellante), heeft zich bij schrijven van 5 april 2007 tot het Veterinair Tuchtcollege gewend met een klacht over Y, voormalig dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), ter zake van de behandeling van appellantes hond.

Bij verweerschrift van 11 augustus 2007 heeft beklaagde het volgende voorop gesteld:

”Sinds febr 2006 ben ik niet meer werkzaam en heb daardoor geen bemoeienissen meer met Dierenkliniek Z; (…)”

1.2

Het Veterinair Tuchtcollege heeft op de klacht beslist bij de hierna onder rubriek 2 vermelde uitspraak van 10 juli 2008, verzonden op 11 juli 2008.

1.3

Appellante heeft bij beroepschrift van 4 september 2008, bij het Veterinair Beroepscollege ingekomen op 8 september 2008, tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

1.4

Beklaagde heeft op het beroepschrift gereageerd bij brief van 16 februari 2009.

1.5

Appellante heeft op deze brief een reactie gegeven bij schrijven van 16 maart 2009.

1.6

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak behandeld ter openbare zitting van 23 maart 2009, alwaar appellante in persoon is verschenen. Beklaagde is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

1.7

Op 2 juni 2009 heeft de secretaris van het Veterinair Beroepscollege aan de klachtambtenaar, appellante en beklaagde een brief met de volgende inhoud gezonden:

”Op 23 maart jongstleden heeft het Veterinair Beroepscollege het beroep behandeld van mevrouw X (klaagster) tegen de uitspraak die het Veterinair Tuchtcollege op 10 juli 2008 heeft gedaan op haar klacht tegen Y (beklaagde). Beklaagde is, naar hij bij verweerschrift voor het Veterinair Tuchtcollege heeft gesteld, sinds februari 2006 niet meer werkzaam –naar het Veterinair Beroepscollege begrijpt - als dierenarts. Het Veterinair Beroepscollege ziet zich voor de vraag gesteld of de klaagster niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in haar klacht, gelet op artikel 29, vierde lid, WUD. Daarbij is namelijk bepaald dat staking van de werkzaamheden door de persoon over wie geklaagd is, op de verdere behandeling van de klacht geen invloed heeft, wanneer naar het oordeel van de klachtambtenaar het algemeen belang vordert, dat de behandeling wordt voortgezet of wanneer de persoon over wie geklaagd is, schriftelijk verklaard heeft voortzetting van de behandeling van de klacht te verlangen. A contrario betekent dit dat, indien de beide uitzonderingen zich niet voordoen, staking van de werkzaamheden wel invloed heeft op de (verdere) behandeling. In dit kader is het dus van belang vast te stellen of er sprake is van een daadwerkelijke en definitieve staking door beklaagde van zijn werkzaamheden als dierenarts en beoefenaar van de diergeneeskunde.

Het Veterinair Beroepscollege verzoekt de klachtambtenaar zich schriftelijk uit te laten over de vraag of beklaagde zijn werkzaamheden als dierenarts en beoefenaar van de diergeneeskunde daadwerkelijk en definitief heeft gestaakt. Daarbij ware te betrekken de melding van beklaagde dat hij naar Albanië is geweest, om voor de VGN zijn veterinaire kennis in te zetten.

Desgewenst kunnen klaagster en beklaagde zich over deze vraag eveneens schriftelijk uitlaten.

Het Veterinair Beroepscollege ziet uw antwoorden graag op korte termijn tegemoet, zo mogelijk uiterlijk op 10 juni a.s.. Het ligt namelijk in de bedoeling deze zaak in raadkamer verder te bespreken op 12 juni 2009.

In het geval beklaagdes stelling dat hij niet meer werkzaam is als dierenarts en beoefenaar van de diergeneeskunde, wordt weersproken, zal beklaagde uiteraard in de gelegenheid worden gesteld hier schriftelijk op te reageren.”

1.8

Beklaagde heeft hierop het Veterinair Beroepscollege bij brief van 3 juni 2009 onder andere meegedeeld dat hij “sinds februari 2006 daadwerkelijk en definitief is gestopt met werkzaamheden als dierenarts en beoefenaar van de diergeneeskunde”.

1.9

Appellante heeft het Veterinair Beroepscollege bij brief van 9 juni 2009, in reactie op genoemde brief van 2 juni 2009, onder meer te kennen gegeven dat het in strijd zou zijn met het doel en de functie van artikel 29, vierde lid, WUD om het daarin bepaalde strikt grammaticaal toe te passen.

2. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Naar aanleiding van de mededeling van beklaagde, dat hij in februari 2006 zijn praktijk als dierenarts heeft neergelegd, heeft het Veterinair Tuchtcollege met betrekking tot de ontvankelijkheid het volgende overwogen en beslist.

“5.1

Op grond van artikel 29, vierde lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (verder: WUD) wordt een klacht in beginsel niet-ontvankelijk verklaard, als degene tegen wie de klacht is gericht zijn werkzaamheden heeft gestaakt. Volgens vaste jurisprudentie van het College is daarvan eerst sprake als de aangeklaagde dierenarts, dierverloskundige of kastreur uit het register, bedoeld in artikel 10, eerste lid, geschrapt is. Uit onderzoek is gebleken dat beklaagde nog is, althans ten tijde van het indienen van de klacht nog was, ingeschreven. Van latere doorhaling is niet gebleken. De klacht is derhalve ontvankelijk.”

Vervolgens heeft het Veterinair Tuchtcollege inhoudelijk op de klacht beslist.

3. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

3.1  Het Veterinair Beroepscollege gaat, gelet op hetgeen hiervoor is vermeld onder rubriek 1, §§ 8 tot en met 10, ervan uit dat beklaagde zijn werkzaamheden als dierenarts in februari 2006 daadwerkelijk en definitief heeft beëindigd nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden die een andere vaststelling rechtvaardigen.

3.2  In verband met deze omstandigheid is van belang eerder vermeld artikel 29, vierde lid, WUD, dat luidt als volgt:

      "Intrekking van de klacht, nadat deze is ingekomen, of staking van de       werkzaamheden door de persoon over wie geklaagd is, heeft op de verdere          behandeling geen invloed, wanneer naar het oordeel van de in het eerste lid         bedoelde ambtenaar [de klachtambtenaar] het algemeen belang vordert, dat de behandeling wordt voortgezet of wanneer de persoon over wie geklaagd is, schriftelijk      heeft verklaard voortzetting van de behandeling van de klacht te verlangen.".

3.3  Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege dient deze bepaling aldus te worden verstaan, dat indien de beoefenaar van de diergeneeskunde over wie is geklaagd, zijn werkzaamheden in die hoedanigheid definitief heeft beëindigd, de mogelijkheid daarover later te klagen ontbreekt, dan wel de met de indiening van een klacht ingezette procedure eindigt, tenzij de klachtambtenaar een oordeel in evenbedoelde zin naar voren heeft gebracht of degene over wie is geklaagd een verklaring als evenbedoeld heeft afgegeven.

3.4  De hiervoor vermelde beëindiging van de werkzaamheden door beklaagde stelt de vraag aan de orde welke consequenties daaruit voortvloeiden voor het geding in eerste aanleg.

3.5  Het Veterinair Tuchtcollege heeft zich, zoals blijkt uit het hiervoor gestelde onder rubriek 2, op het standpunt gesteld dat van een staking van werkzaamheden als bedoeld in artikel 29, vierde lid, WUD eerst sprake is, als de aangeklaagde beoefenaar van de diergeneeskunde is geschrapt uit het register genoemd in artikel 10, eerste lid,WUD.

3.6  Het Veterinair Beroepscollege kan zich niet met deze zienswijze verenigen en overweegt daartoe het volgende.

Ingevolge artikel 2 WUD, voor zover hier van belang, zijn tot de uitoefening van de diergeneeskunde slechts dierenartsen toegelaten.

Krachtens artikel 1, eerste lid, WUD wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder dierenarts verstaan: degene die op grond van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs de hoedanigheid van dierenarts heeft verkregen. In  dit artikellid is voorts bepaald welke handelingen vallen onder het begrip "uitoefening van de diergeneeskunde".

Op grond van artikel 9, eerste lid, WUD is een dierenarts alvorens werkzaam te zijn op het gebied van de uitoefening van de diergeneeskunde, verplicht zich aan te melden bij een door de minister aangewezen ambtenaar. Ingevolge artikel 10, eerste lid, WUD draagt de minister zorg dat dierenartsen worden ingeschreven in een register van praktiserende dierenartsen. Een inschrijving wordt op grond van het derde lid van artikel 10 onder meer doorgehaald, indien de betrokkene is opgehouden werkzaam te zijn op het gebied van de uitoefening van de diergeneeskunde.

Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege vormen de in artikel 9 WUD verplicht gestelde aanmelding en de daarop gebaseerde inschrijving, genoemd in artikel 10 WUD, geen constitutieve vereisten voor de bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde.  Evenmin is in de WUD de mogelijkheid tot het indienen van een klacht over diergeneeskundig handelen of nalaten door een dierenarts, afhankelijk gesteld van zodanige inschrijving dan wel het ingeschreven zijn op het tijdstip waarop het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zich voordeed. Voor een dergelijke afbakening van de mogelijkheid tot klagen, zoals deze voor de humane geneeskunde is opgenomen in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), valt noch in de tekst noch in het systematiek van de WUD enige steun te vinden.

Hierbij dient voorts in aanmerking te worden genomen hetgeen de betrokken bewindspersonen bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de WUD hebben geantwoord op vragen van leden van de Tweede Kamer aangaande de systematiek van dit wetsvoorstel in relatie tot het nog in te dienen wetsvoorstel voor de Wet BIG. Dit antwoord hield onder meer het volgende in:

“Wij moeten vaststellen, dat op dit moment nog niet is te voorzien hoe het wetsvoorstel BIG zal luiden indien dit aan de Tweede Kamer der Staten Generaal is aangeboden. Voor zover thans kan worden beoordeeld, is de systematiek van de wet BIG inderdaad een andere dan die van het onderhavige wetsvoorstel. Het wetsvoorstel BIG schuift als het ware de beroepstitel tussen de opleiding en de <<voorbehouden handeling>>, terwijl in het onderhavige wetsontwerp de bevoegdheid rechtstreeks voortvloeit uit de opleiding.” (Tweede Kamer, 1985-1986, 17 646, nr. 8, blz. 2).

Het Veterinair Beroepscollege concludeert in verband met hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de tekst, de systematiek en de geschiedenis van de totstandkoming van de WUD, dat ongeacht het ingeschreven zijn in het in artikel 10 WUD genoemde register, het daadwerkelijk en definitief hebben gestaakt van de werkzaamheden als dierenarts, een staking van de werkzaamheden is in de betekenis van artikel 29, vierde lid, WUD.

Aangezien -zoals uit het voorafgaande blijkt- een dergelijke omstandigheid zich in het onderhavige geval had voorgedaan voordat appellante haar klacht indiende bij het Veterinair Tuchtcollege, had dit college met het oog op de beantwoording van de vraag of een klachtprocedure aanhangig kon worden gemaakt, de klachtambtenaar en beklaagde naar hun voor de toepassing van artikel 29, vierde lid, relevante zienswijze behoren te vragen.

In verband met het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het Veterinair Tuchtcollege door appellante zonder het doen van een dergelijke navraag te ontvangen in haar klacht, heeft gehandeld in strijd met meergenoemd artikel 29, vierde lid.

Nu de klachtambtenaar en de dierenarts over wie is geklaagd, bij brief van 29 mei 2009 vanwege het Veterinair Beroepscollege zijn voorgelicht omtrent de inhoud en de consequenties van artikel 29, vierde lid, en zij niet te kennen hebben gegeven voortzetting van de procedure te verlangen, acht het Veterinair Beroepscollege het geraden de zaak in dier voege af te doen, dat de door appellante op 5 april 2007 ingediende klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Slotsom

Het Veterinair Beroepscollege komt op grond van het vorenoverwogene tot de slotsom dat de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege moet worden vernietigd en dat, gelet op artikel 37, vierde lid, WUD, de klacht van appellante alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        vernietigt de aangevallen uitspraak

·        Verklaart de klacht van appellante niet-ontvankelijk

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. H.C. Cusell, mr. M.J. Kuiper, drs. N.H. Lieben (dierenarts) en drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen.

w.g. Secretaris                                                                    w.g. Voorzitter

Uitgesproken op de openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege op 27 augustus 2009 te Den Haag door mr. H.C. Cusell, plaatsvervangend voorzitter van dat college, in aanwezigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen.

w.g. Secretaris                                                                    w.g. Plv. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris