ECLI:NL:TDIVBC:2009:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2008/17

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2009:4
Datum uitspraak: 23-03-2009
Datum publicatie: 04-12-2013
Zaaknummer(s): VB 2008/17
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hond, Rotweiler, opgenomen en geopereerd vanwege een pyometra. Nazorg. Hons is uiteindelijk geëuthanaseerd.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 08/17

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 19 juni 2008 van het

Veterinair Tuchtcollege (2005/105)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 19 juni 2008, verzonden op 20 juni 2008, gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te A (hierna: klaagster), dat  X, dierenarts te A (hierna: appellant), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welke dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel op andere wijze in zodanige mate tekort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mag worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kan ontstaan. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellant de maatregel van een gehele ontzegging van de aan hem verleende bevoegdheid tot uitoefening van de diergeneeskunde, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Als gemachtigde van appellant heeft Z, advocaat te B, bij beroepschrift van 8 augustus 2008 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brief van 18 november 2008 heeft de gemachtigde van appellant het beroepschrift aangevuld.

Klaagster heeft bij brief van 3 januari 2009 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 12 februari 2009. Bij die gelegenheid heeft appellant, bijgestaan door Z, voornoemd, en W, zijn standpunt nader toegelicht. Klaagster is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is bij de vaststelling van de data en de feiten omtrent de behandeling van de hond uitgegaan van de patiëntenkaart van appellant, zoals ook het Veterinair Tuchtcollege heeft gedaan. Uit het dossier zijn het Veterinair Beroepscollege geen gegevens bekend geworden die aan de juistheid van de gegevens op de patiëntenkaart doen twijfelen. De enkele betwisting door klaagster is hiervoor onvoldoende.

Het Veterinair Beroepscollege is op basis hiervan uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 19 juli 2005 heeft appellant klaagsters hond, een Rotweiler genaamd Tessa, opgenomen en geopereerd vanwege een pyometra.

Op 21 juli 2005 ging de hond naar huis.

2.2   Op 22 juli 2005 is de hond op controle geweest. Hierbij is besproken dat de hond zeer slecht at. Appellant heeft dieetvoedsel en antibiotica voorgeschreven.

2.3   Op 26 juli 2005 is de hond weer op controle geweest en is wederom besproken dat de hond nog slecht at. Appellant heeft 30 tabletten Dexadreson aan klaagster meegegeven, om de eetlust van de hond te verbeteren.

2.4   Op 29 juli 2005 is de hond aangeboden aan appellant om hechtingen te verwijderen. Omdat de hond nog steeds slecht at, heeft appellant bloed afgenomen voor onderzoek.

2.5   Op 1 augustus 2005 waren de uitslagen van het bloedonderzoek bekend. De waarden waren: Ht: 8.3, Hb: 0.41, Ureum 3.4, Kreat: 123, AF: 98, GOT 38, GPT: 98, TE: 59, Alb: 28. Appellant heeft op grond van deze uitslagen de diagnose “leverprobleem” gesteld en de therapie met Dexadreson (30 tabletten) en dieetvoedsel voortgezet.

2.6   Op 3 augustus 2005 is de hond wederom op controle geweest en is het probleem van het niet willen eten opnieuw besproken. Appellant heeft klaagster aangeraden tot dwangvoeren over te gaan en heeft wederom de therapie met Dexadreson (40 tabletten) en dieetvoer voortgezet.

2.7   Op 25 augustus 2005 is de hond aangeboden om de resterende hechtingen te verwijderen en is wederom met appellant besproken dat de hond nog steeds niet at en bleef vermageren. Het onder dwang toegediende voedsel had de hond op de zes voorafgaande dagen uitgebraakt. Afgesproken werd dat de volgende dag onderzoek zou worden gedaan.

2.8   Op 26 augustus 2005 is de hond een dag opgenomen en heeft appellant algemeen lichamelijk onderzoek verricht en bloed afgenomen.

Op 29 augustus 2005 waren de uitslagen van het bloedonderzoek bekend. De waarden waren: Ht: 7.4, Hb: 0.42, Ureum 9.1, Kreat: 144, AF: 109, GOT 46, GPT: 148, TE: 63, Alb: 35. Appellant heeft hieruit geconcludeerd dat het leverprobleem nog steeds bestond.

2.9   Op 30 augustus 2005 heeft appellant de hond opgenomen voor het toedienen van infusen. Hij heeft –onder andere - eenmaal een injectie met 5 cc Dexadreson i.v. toegediend en vervolgens tweemaal daags een injectie met 1.1 cc Dexadreson door 50 cc oplossing van fysiologisch zout. De opname duurde tot en met 8 september 2005. In deze periode is er nauwelijks verbetering opgetreden.

2.10        Op 8 september 2005 waren de volgende bloeduitslagen bekend: Ht: 0.38, Hb: 7.0, Ureum: 9.2, Kreat: 119, AF: 343, GOT 54, GPT: 156, TE: 61, Alb: 35. In de avond heeft klaagster de hond weer opgehaald. De patiëntenkaart vermeldt voorts: “Bij ophalen ’s avonds afgesproken dat morgen de ID recovery opgehaald kan worden en dat Mevr. morgen aangeeft wanneer ik Tessa op kan halen voor evt. de echo.”

2.11        Op 30 september 2005 heeft klaagster de hond aangeboden aan een opvolgend dierenarts. De hond woog nog slechts 34.2 kilogram. Op grond van onderzoek, waaronder echografisch onderzoek, heeft de opvolgend dierenarts vastgesteld dat geen sprake was van een leveraandoening, maar van lymfeklierkanker. De hond is op 14 oktober 2005 geëuthanaseerd.

3. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

3.1   In de bestreden beslissing is –kort gezegd- geoordeeld dat a) appellant niet veterinair onjuist heeft gehandeld door de diagnose pyometra te stellen en de hond te opereren, b) appellant veterinair onjuist heeft gehandeld door te langdurig Dexadreson voor te schrijven, c) appellant veterinair onjuist heeft gehandeld door vast te houden aan de diagnose “leverprobleem”, zonder nader onderzoek en dat d) appellant klaagster heeft ontraden haar hond tijdens de opname te bezoeken, terwijl in eerdere uitspraken, waar appellant bij was betrokken, is uitgesproken dat voor deze gedragslijn geen valide diergeneeskundige redenen zijn.

Appellant heeft tegen de punten b, c en d grieven geuit. Voorts heeft appellant gewezen op persoonlijke omstandigheden die zich in de jaren 2004 tot en met 2008 hebben voorgedaan.

3.2   Alvorens in te gaan op de grieven van appellant, stelt het Veterinair Beroepscollege vast dat het Veterinair Tuchtcollege de oorspronkelijke klacht van klaagster heeft opgevat als mede te zijn gericht tegen de gehele behandeling van de hond na de operatie op 19 juli 2005. In die zin heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht, kort gezegd bestaande uit het stellen van een verkeerde diagnose, gebrekkige communicatie en het weigeren de hond te bezoeken, uitgebreid. Echter, nu appellant hiertegen in beroep geen bezwaren heeft geuit, zal het Veterinair Beroepscollege hierin meegaan, zodat de gehele behandeling tussen 19 juli en 8 september 2005 thans ter beoordeling voorligt.

3.3   Ten aanzien van de behandeling met Dexadreson heeft appellant gesteld dat een dergelijke hormoontherapie in de gezelschapsdierenpraktijk wel vaker wordt toegepast, dat hij voor deze behandeling een duidelijke indicatie had, namelijk leverdegeneratie, en dat de therapie niet onaanvaardbaar lang is geweest en de dosering niet buitensporig hoog.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat gebleken is dat appellant Dexadreson heeft voorgeschreven, niet alleen teneinde de eetlust te bevorderen, maar ook ter behandeling van de leveraandoening, die hij op grond van bloedonderzoek meende te kunnen vaststellen. Daarmee acht het Veterinair Beroepscollege het gebruik van Dexadreson veterinair niet onjuist.

Daarbij overweegt het Veterinair Beroepscollege dat, hoewel appellant de Dexadreson gedurende een langere periode heeft voorgeschreven (tussen 26 juli en 8 september 2005), hij zich er rekenschap van heeft gegeven dit goed onderbouwd te hebben gedaan. Appellant heeft het middel in een afbouwende dosering voorgeschreven en het aantal tabletten aan de hand van zijn schema exact berekend. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat appellant bij het voorschrijven van Dexadreson aldus niet veterinair onjuist heeft gehandeld.

Deze grief treft derhalve doel.

3.4   Ten aanzien van het diagnosticeren van leverdegeneratie heeft appellant gesteld dat hij tot deze diagnose is gekomen en deze diagnose later heeft gehandhaafd op grond van de verscheidene bloedonderzoeken. Appellant heeft voorts gesteld dat hij een echo wilde laten maken, maar dat klaagster daar niet aan heeft meegewerkt; verder stelt hij dat hij nimmer aanwijzingen heeft gevonden voor lymfeklierkanker.

Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat appellant in de periode 29 juli tot 8 september 2008 wel degelijk te lang heeft vastgehouden aan de diagnose “leverdegeneratie”. Appellant heeft weliswaar bloedonderzoek verricht, maar de uitslagen van deze onderzoeken waren niet in hoge mate afwijkend en gaven geen afdoende beeld voor een leverprobleem. Zeker nu enig effect van de therapie met Dexadreson uitbleef, was andersoortig onderzoek, zoals echografisch onderzoek, geïndiceerd.

Appellant heeft in dit kader gesteld dat hij klaagster heeft voorgesteld een echo te laten maken bij een collega-dierenarts, maar dat klaagster geen contact meer heeft opgenomen teneinde een afspraak hiervoor te maken. Klaagster heeft één en ander betwist.

Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat, gelet op de te verlenen gezondheidszorg voor dieren, het de verantwoordelijkheid van een dierenarts is dat die onderzoeken worden uitgevoerd, die nodig zijn om tot een juiste diagnose te komen. Van een dierenarts mag worden verwacht dat hij of zij de eigenaar ertoe probeert te bewegen dit onderzoek te laten uitvoeren. Indien een eigenaar het benodigde onderzoek desondanks niet wil laten uitvoeren, dient de dierenarts bij de eigenaar het uitdrukkelijk voorbehoud te maken dat het aldus niet mogelijk is om met voldoende zekerheid een diagnose te stellen.

In het onderhavige geval is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat, wat er ook precies de oorzaak van is geweest dat in eerste instantie geen afspraak is gemaakt voor een echografisch onderzoek, het op de weg van appellant had gelegen om bij klaagster nader aan te dringen op het doen van dit onderzoek. Uit het dossier is niet gebleken dat appellant dit heeft gedaan. Ter zitting heeft appellant aangegeven dat hij klaagster, nadat zij zelf na 8 september 2005 geen contact meer opnam, niet meer heeft gebeld en heeft geïnsisteerd op het maken van een afspraak te maken voor echografisch onderzoek.

Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat appellant in deze zin veterinair onjuist heeft gehandeld. De grief ten aanzien van het verwijt van het te lang vasthouden aan de diagnose “leverdegeneratie”, treft derhalve geen doel.

3.5   Tenslotte heeft appellant voor wat betreft het weerhouden van klaagster om de hond te bezoeken tijdens de opname van de hond, gesteld, dat hij nimmer klaagster het bezoek heeft geweigerd, maar alleen heeft geadviseerd de hond niet te bezoeken. Appellant is, onder verwijzing naar het gebruik bij andere dierenartsen, van mening dat het soms in het belang van het dier is dat de eigenaar het dier niet bezoekt en dat hij in onderhavig geval bang was dat de hond van klaagster onrustig zou worden als zij na bezoek weer weg zou gaan.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat appellant klaagster heeft geweigerd haar hond tijdens de opname te bezoeken. Vaststaat slechts dat appellant het bezoek heeft ontraden.

Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat de stelling dat een hond tijdens een opname niet dient te worden bezocht, omdat de hond onrustig zou kunnen worden op het moment dat de eigenaar weer weggaat, niet in zijn algemeenheid opgaat, maar dat het van verschillende omstandigheden afhangt of bezoek al dan niet als veterinair onwenselijk moet worden beschouwd. In het onderhavige geval acht het Veterinair Beroepscollege het niet veterinair onjuist dat appellant klaagster heeft ontraden de hond te bezoeken.

Deze grief treft derhalve doel.

3.6   Ten aanzien van de communicatie tussen appellant en klaagster overweegt het Veterinair Beroepscollege nog dat uit het dossier blijkt dat er regelmatig contact tussen beiden is geweest omtrent de gezondheidstoestand van de hond. Weliswaar heeft appellant de uitslagen op papier niet in september 2005 direct op aanvraag van klaagster naar haar toegezonden, maar de uitslagen waren wel met haar gecommuniceerd, alsook de door hem ingezette therapie. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat geen sprake is geweest van een slechte communicatie, waardoor de gezondheidszorg voor klaagsters hond in gevaar is gebracht.

3.7   Het Veterinair Beroepscollege komt tot de conclusie dat in onderhavige tuchtzaak, appellant alleen kan worden verweten dat hij te lang heeft vastgehouden aan zijn diagnose “leverdegeneratie”, zonder het (laten) doen van nader onderzoek. In het kader van de op die grond aan appellant op te leggen maatregel is het volgende van belang.

Bij uitspraak van 29 september 2004 in de zaken met nummers VB 03/16, VB 03/17 en VB 03/18, heeft het Veterinair Beroepscollege de beroepen verworpen, die waren gericht tegen de uitspraken van het Veterinair Tuchtcollege, waarbij aan appellant voorwaardelijke schorsingen zijn opgelegd, met een proeftijd van 3 jaar. De feiten uit de onderhavige tuchtzaak vallen binnen deze proeftijd, zodat tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke schorsingen ter beoordeling aan de orde dient te komen. 

Het Veterinair Beroepscollege merkt daarbij op dat er in maart 2004 en dus nog voor zijn hiervoor vermelde uitspraak van 29 september 2004 drie andere klachten tegen appellant waren ingediend, welke klachten zijn overgenomen door de klachtambtenaar. Het beroep (met zaaknummer VB 08/16) tegen de uitspraak met betrekking tot deze klachten heeft Veterinair Beroepscollege bij uitspraak van heden gegrond verklaard. De uitspraak, waarvan beroep, is vernietigd en de klachtambtenaar is niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Evenbedoelde klachten dienen dan ook buiten beschouwing te worden gelaten bij de in onderhavige tuchtzaak op te leggen maatregel.

Het Veterinair Beroepscollege gaat, gelet op het tijdsverloop sinds september 2005, niet over tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde schorsingen. Het Veterinair Beroepscollege laat de omstandigheid, dat de feiten uit de onderhavige tuchtzaak zijn gelegen in de eerder genoemde proeftijd, echter wel meewegen in de beslissing aangaande de thans op te leggen maatregel. Het Veterinair Beroepscollege acht op grond van al het voorgaande het opleggen van een berisping passend en geboden.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege niet in stand kan blijven en derhalve dient te worden vernietigd. Het Veterinair Beroepscollege doet, op grond van het bepaalde in artikel 37, vierde lid, WUD, de zaak zelf af op na te melden wijze.

4. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verklaart het beroep gegrond

·        vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, met inbegrip van de maatregel welke bij deze uitspraak is opgelegd.

·        verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond

·        legt aan appellant de maatregel van berisping op

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. G. van der Wiel, mr. I.M. Davids, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te Den Haag op 23 maart 2009 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris