ECLI:NL:TDIVBC:2009:21 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2009/05

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2009:21
Datum uitspraak: 09-04-2009
Datum publicatie: 08-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2009/05
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet behandelen hond, die te veel chocolade had gegeten, met advies naar eigen dierenarts te gaan.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 09/05

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 9 april 2009 van het

Veterinair Tuchtcollege (2008/38)

tegen

Y

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 9 april 2009, verzonden op 14 april 2009, gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te A (hierna: klaagster), dat X, dierenarts te A (hierna: appellant), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellant de maatregel van een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Appellant heeft bij beroepschrift van 6 mei 2009 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Klaagster heeft op het beroepschrift gereageerd met een brief die op 10 juni 2009 bij het Veterinair Beroepscollege is binnengekomen.

Bij brief van 25 juni 2009 heeft notaris Z afschrift van een akte  toegestuurd, met daarin verklaringen van zowel appellant als klaagster. Bij brief, welke bij het Veterinair Beroepscollege is binnengekomen op 9 juli 2009, heeft klaagster verklaard dat dit proces-verbaal namens haar was verzonden.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 9 februari 2010. Bij die gelegenheid heeft appellant, bijgestaan door W, zijn standpunt nader toegelicht. Klaagster is met voorafgaand bericht niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 16 maart 2008  omstreeks 00:30 uur heeft klaagster telefonisch contact gezocht met appellant, dienstdoend dierenarts, omdat haar hond Nona, met een gewicht van ongeveer 8 kilo, een stuk melkchocolade van ongeveer 80 gram had opgegeten. Nadat appellant aan klaagster had gevraagd wie de eigen dierenarts was en klaagster had aangegeven meestal naar B te gaan omdat de dierenarts aldaar lagere tarieven hanteerde, adviseerde appellant klaagster naar B te gaan. Appellant heeft op gegeven moment het gesprek beëindigd. Klaagster heeft direct een tweede keer met appellant gebeld; appellant heeft de telefoon niet meer opgenomen.

2.2   Klaagster is met de hond naar een andere dierenarts in A gegaan, waar de hond een injectie heeft gekregen om te kunnen braken.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster heeft gesteld dat beklaagde in die zorg te kort is geschoten, omdat hij in de nacht van 16 op 17 maart 2008 heeft geweigerd haar met haar hond naar de praktijk te laten komen. Beklaagde heeft aangevoerd dat hij wel degelijk hulp heeft willen verlenen, maar dat klaagster problemen had met zijn tarieven, zodat hij haar had geadviseerd zich tot de andere, goedkopere, dierenarts te wenden. Het College overweegt hierover als volgt.

5.3.

Vast staat dat klaagster meerdere dierenartsen bezocht, maar dat zij in ieder geval ook bij de praktijk van beklaagde was ingeschreven. Vast staat ook dat beklaagde die nacht dienst had. Het College heeft zich vele malen eerder uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts behoort te reageren op een nachtelijk verzoek om hulp. In dit verband zijn van belang de uitspraken met nummers 2005/9 en 2007/66. In deze uitspraken is geoordeeld dat een dierenarts een patiënt behoort te laten komen, tenzij hij er zich door grondig uitvragen van heeft overtuigd dat niet met spoed hulp behoeft te worden geboden.

In de onderhavige situatie staan de verklaringen van partijen over het aanbod dat beklaagde al dan niet zou hebben gedaan, lijnrecht tegenover elkaar. De feiten kunnen op dit punt dus niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.

Vast staat echter wel dat beklaagde de hond niet heeft laten komen, maar dat hij klaagster, in ieder geval in eerste instantie, heeft verwezen naar een andere dierenarts. Daaruit blijkt dat beklaagde niet tot de overtuiging was gekomen dat een spoedeisende hulpverlening niet noodzakelijk was.

Het had op de weg van beklaagde gelegen om klaagster met de hond te laten komen. Dat klaagster harerzijds het contact bemoeilijkte door over geld te spreken, doet daaraan niet af. Het College vindt het om dezelfde redenen eveneens veterinair niet juist dat beklaagde, nadat hij het telefonisch contact eenzijdig had verbroken, de telefoon niet meer heeft opgenomen.

5.4.

De conclusie is dat de klacht gegrond dient te worden verklaard. De op te leggen maatregel is een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.”

4.    De standpunten in beroep

Appellant heeft zich beroepen op verklaringen die klaagster en hij na de bestreden beslissing hebben afgelegd ten overstaan van voornoemde notaris. Blijkens desbetreffende notariële akte heeft klaagster onder meer het volgende verklaard:

       "(…) dat de door mij aan de heer X ten laste gelegde klacht (…) niet op een correcte weergave van de feiten berust (4 en 5.1 van de uitspraak).

Ik trek hierbij dan ook mijn klachten in en verzoek het Veterinair Beroepscollege het door de heer X ingestelde beroep gegrond te verklaren.

(…)

De heer X heeft zich er (direct aan het begin van het telefoongesprek) grondig ­van vergewist of spoedeisende hulpverlening noodzakelijk was. Hij heeft de juiste ­inschatting gemaakt dat er bij mijn hond geen sprake was van intoxicatierisico. Ik kon de heer X namelijk de exacte hoeveelheid chocolade (tachtig gram) die mijn hond gegeten had, aangeven. Bovendien wist ik ook het gewicht van mijn hond (zeven kilo en achthonderd gram). De heer X beschikte derhalve over de juiste gegevens voor het stellen van de diagnose.

De heer X heeft nadrukkelijk doorgevraagd over de soort chocolade die mijn hond had gegeten. Ik heb hem toen verteld dat ik zeker wist dat het 80 gram melkchocolade betrof want dat stond ook op de wikkel.

(…)

Doordat ik in het telefoongesprek met de heer X niet expliciet bevestigd heb dat ik van zijn diensten als dierenarts gebruik wilde maken en de heer X daardoor in de veronderstelling was dat ik mogelijk alsnog naar X zou gaan, heeft hij het ­telefoongesprek op een gegeven moment beëindigd. (…) Zijn reden om het gesprek te beëindigen was dat hij het niet langer zinvol achtte om het gesprek voort te zetten, temeer omdat hij de telefoon niet langer bezet wilde houden in verband met mogelijke spoedgevallen waarvoor hij beschikbaar diende te zijn in zijn nachtdienst.

(…)

Toen ik opnieuw belde was de heer X in de veronderstelling dat ik weer over zijn tarieven in gesprek wilde gaan. Het was evenwel mijn bedoeling hem alsnog aan te geven dat ik wel van zijn diensten gebruik wilde maken en het (ondanks dat ik wist dat er geen gevaar voor mijn hond dreigde) toch op prijs stelde dat deze gezien zou worden door een dierenarts.

De heer X heeft getracht mij de volgende dag terug te bellen omdat hij het verloop van het gesprek (evenals ikzelf) zeer betreurde. Ik heb zijn nummer  op het display van mijn telefoon zien staan maar het niet als zodanig herkend."

Voorts vermeldt genoemde notariële akte nog het volgende:

       "Verklaringen van de beklaagde, de heer X.

Ik heb kennis genomen van het hierboven vermelde relaas van mevrouw Y. Ik ga akkoord met haar weergave van de feiten en zal mevrouw niet langer aansprakelijk houden voor de door mij geleden schade ten gevolge van de gebeurtenissen (…) en de daaruit voortgekomen tuchtrechtelijke procedure.

Gezamenlijke verklaring

Mevrouw Y en de heer X verklaren dat zij thans niets meer van elkaar te vorderen hebben. "

5. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

5.1  In geding is of het Veterinair Tuchtcollege op goede gronden heeft geoordeeld dat appellant veterinair onjuist heeft gehandeld door het bedoelde nachtelijk telefonisch contact met klaagster eenzijdig te verbreken en de telefoon niet meer op te nemen toen hij direct daarna opnieuw door klaagster werd gebeld.

Aangevoerd is dat het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege niet op een juiste weergave van de feiten berust, gezien de verklaring die klaagster nadien blijkens genoemd notariële akte heeft afgelegd. Dit stelt het Veterinair Beroepscollege voor de vraag of het de inhoud van die verklaring ten grondslag kan leggen aan de beoordeling van het beroep zonder dat het zelf klaagster in persoon heeft gehoord. Hierbij neemt het Veterinair Beroepscollege de volgende omstandigheden waaronder klaagsters verklaring is afgelegd, in aanmerking.

5.2  De verklaring die klaagster blijkens genoemde notariële akte heeft afgelegd, wijkt op onderdelen wezenlijk af van hetgeen klaagster eerder en bij herhaling voor het Veterinair Tuchtcollege, en bij haar verweerschrift voor het Veterinair Beroepscollege heeft gesteld.

Het initiatief tot de bedoelde verklaringen ten overstaan van een notaris is, naar appellant op vragen ter zitting heeft geantwoord, genomen door mevrouw W, bij wie klaagster in dienstbetrekking  is, die een kennis is van appellant en die zich niet kon voorstellen dat appellant zou hebben gehandeld als hem door het Veterinair Tuchtcollege is verweten. Op voorhand kan het Veterinair Beroepscollege niet uitsluiten dat klaagster, die zich ten opzichte van mevrouw W een afhankelijke arbeidspositie bevindt die bovendien door appellant aansprakelijk was gesteld voor schade als gevolg van de tuchtrechtelijke procedure zoals blijkt uit appellants verklaring die hiervoor onder 4 is aangehaald,  zich gedwongen heeft gevoeld tot het afleggen van haar verklaring ten overstaan van de notaris.

                                    Voorts betreft klaagsters verklaring veronderstellingen, bedoelingen en gedachten van appellant alsmede (de grondslag van) zijn veterinaire inschatting van een intoxicatierisico.  Dit roept de vraag op of hetgeen klaagster heeft verklaard, haar vooraf in de mond is gelegd of woordelijk door appellant is gedicteerd.

Appellant heeft desgevraagd verklaard de rekening van de notaris te hebben betaald. Dat het initiatief tot inschakeling van de betrokken notaris uitsluitend bij appellants kennis mevrouw W zou hebben gelegen en niet (mede) de keuze is geweest van appellant, acht het Veterinair Beroepscollege niet, althans niet zonder meer, geloofwaardig. Appellant heeft er toe bijgedragen dat een voortvarende, objectieve waarheidsvinding door het Veterinair Beroepscollege in gevaar wordt gebracht en heeft de goede procesorde bij de behandeling van zijn beroep verstoord.

Op grond van het vorenoverwogene oordeelt het Veterinair Beroepscollege dat het zonder klaagster in persoon te hebben gehoord geen acht kan slaan op haar notarieel vastgelegde verklaring voor zover deze op relevante onderdelen afwijkt van hetgeen voordien bij het Veterinair Tuchtcollege en bij verweerschrift voor het Veterinair Beroepscollege door haar was verklaard of overigens was gebleken.

5.3  Een relevant onderdeel  in de notariële akte betreft klaagsters toelichting dat zij in haar nachtelijk telefoongesprek met appellant aard en hoeveelheid chocola die haar hond had gegeten, alsmede het gewicht van haar hond, heeft genoemd.

Die toelichting wijkt niet af van hetgeen klaagster eerder had verklaard. Immers, in brieven die klaagster nog diezelfde 16e maart 2008 aan appellant en zijn collega U stuurt, schrijft zij dat haar "hondje van 8 kilo een stuk melkchocolade van 80 gram opgegeten" heeft. In haar klaagschrift van 4 april 2008 schrijft  klaagster "Zaterdagnacht 16 maart rond half 1 heeft mijn hondje van 8 kilo (…) een stuk melkchocolade van 80 gram opgegeten." Het verweerschrift van appellant, gedateerd 13 mei 2008, vermeldt dezelfde gegevens. In de procedure bij het Veterinair Tuchtcollege was ook niet in geschil dat in het bewuste nachtelijke telefoongesprek bedoelde gegevens zijn genoemd.

5.4  Op grond van deze gegevens is appellant, anders dan het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld, in bedoeld nachtelijk telefoongesprek tot de veterinaire juiste overtuiging kunnen komen dat een spoedeisende hulpverlening niet noodzakelijk was.

Zoals het Veterinair Beroepscollege eerder heeft overwogen, laatstelijk in de uitspraak in de zaak met nummer VB 05/09, is een dierenarts niet onder alle omstandigheden gehouden om tot het verlenen van hulp over te gaan, maar dient een verzoek om hulp voor gegrond te worden gehouden totdat het tegendeel blijkt op grond van veterinaire argumenten en behoort in geval van nood hulp te worden verleend.

Derhalve concludeert het Veterinair Beroepscollege dat appellant door het bedoelde nachtelijk telefonisch contact met klaagster eenzijdig te verbreken en de telefoon niet meer op te nemen toen hij direct daarna opnieuw door klaagster werd gebeld, veterinair niet onjuist heeft gehandeld.

Appellant heeft niet gesteld, en klaagster heeft bij haar verweerschrift juist ontkend, dat appellant in dat telefoongesprek klaagster zou hebben geïnformeerd dat 80 gram melkchocolade voor haar hond geen intoxicatierisico oplevert en dat daarom geen spoedeisende hulpverlening noodzakelijk was.

Het Veterinair Beroepscollege acht zodanige informatieverstrekking ook niet aannemelijk nu appellant klaagster in dat telefoongesprek juist heeft geadviseerd met haar dierenarts in B contact op te nemen. Aangenomen dat appellant heeft nagelaten om klaagster met zodanige informatie gerust te stellen en om haar aldus moeite en kosten van een nachtelijk bezoek aan een ander dierenarts te besparen, betekent zodanig nalaten in de omstandigheden van dit geval echter niet dat appellant ook in de zorg voor klaagsters hond is te kort geschoten.

Voorgaande overwegingen leiden het Veterinair Beroepscollege tot het oordeel  dat appellant in deze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege niet in stand kan blijven en derhalve dient te worden vernietigd en dat de klacht van klaagster dient te worden afgewezen. Het Veterinair Beroepscollege doet, op grond van het bepaalde in artikel 37, vierde lid, WUD, de zaak zelf af op na te melden wijze.

6. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verklaart het beroep gegrond

·        vernietigt de uitspraak

·        verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. W. Sorgdrager en de leden mr. M.J. Kuiper, mr. G. van der Wiel, drs. N.H. Lieben (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te Den Haag op 9 april 2009 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                    w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris