ECLI:NL:TDIVBC:2009:20 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2009/02

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2009:20
Datum uitspraak: 30-10-2009
Datum publicatie: 08-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2009/02
Onderwerp: Paarden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Keuring paard.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 09/02

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 15 januari 2009 van het

Veterinair Tuchtcollege (2007/110)

tegen

Y

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 15 januari 2009, verzonden op 16 januari 2009, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van appellant, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan.

Appellant heeft bij beroepschrift van 23 februari 2009 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Als gemachtigde van beklaagde heeft Z, advocate te C, bij brief van 23 maart 2009 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 7 juli 2009. Bij die gelegenheid hebben appellant en beklaagde, bijgestaan door Z, hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 10 juni 2004 heeft appellant het paard D gekocht, nadat door een dierenarts op diezelfde datum een keuringsrapport met positief aankoopadvies was afgegeven.

2.2   Op 13 september 2006 heeft beklaagde het paard klinisch gekeurd, ten behoeve van een voorgenomen verkoop door appellant. Appellant en de beoogde koper waren daar niet bij aanwezig. Beklaagde kreeg de beschikking over de in 2004 gemaakte röntgenopnamen. Beklaagde heeft zelf nog drie röntgenopnamen van de kogel rechtsachter gemaakt, waarop hij een avulsie-fragment waarnam.

2.3   Beklaagde heeft zowel appellant als de beoogde koper op de hoogte gesteld van zijn bevindingen en heeft een herkeuring na twee weken voorgesteld. De koper heeft van de koop afgezien. 

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als klager, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan.

5.2.

Alvorens hierover te overwegen merkt het College op dat de stelling van klager dat hijzelf en niet de koper de opdrachtgever voor de keuring was, buiten beoordeling zal blijven. Wie de opdracht tot de keuring heeft gegeven is in het kader van het tuchtrecht niet van belang. Hierin staat slechts het diergeneeskundig handelen van, in dit geval, de dierenarts ter beoordeling.

5.3.

Klager heeft gesteld dat beklaagde zich niet heeft gedragen zoals een dierenarts betaamt, omdat hij aan de röntgenopnamen van de achterkogel van het paard conclusies heeft verbonden die afwijken van die van tal van andere deskundigen en omdat hij in strijd met de waarheid heeft medegedeeld dat het paard kreupel was.

Beklaagde heeft een verklaring van dr. A.J.M. van den Belt, röntgenologisch diagnosticus van de Faculteit voor Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht in het geding gebracht, die zijn interpretatie van de röntgenopnamen ondersteunt. Beklaagde heeft staande gehouden dat het paard op 13 september 2006 aan het voorbeen kreupel was.

Het College overweegt hierover als volgt.

5.4.

Volgens de vaste jurisprudentie van het College (zie uitspraken met zaaknummer 2004/6 en 2005/63) dient een dierenarts die een paard keurt, alle bevindingen vast te leggen in het keuringsrapport, ook als hij van mening is dat die bevindingen niet aan een positief aankoopadvies in de weg staan.

Beklaagde heeft dus veterinair niet onjuist gehandeld door, nadat hij de röntgenopnamen van de achterkogel uit 2004 had gezien, zelf röntgenologisch onderzoek te doen en de koper en klager, vooruitlopend op het keuringsrapport, te wijzen op zijn bevindingen uit dat onderzoek. Uit de hiervoor onder 4.7 geciteerde conclusie van de veterinair radioloog (door het Veterinair Beroepscollege niet opgenomen in deze uitspraak) blijkt dat daarin een avulsie-fragment aanwezig is. Beklaagde heeft tegenover partijen gesproken over een chip. Dit onderscheid is echter voor de tuchtrechtelijke beoordeling echter niet van wezenlijk belang. Wel van belang is dat deze afwijking, of nu van chip of van avulsie-fragment wordt gesproken, niet per definitie tot een negatief aankoopadvies moet leiden. Beklaagde is aan het geven van een (schriftelijk) aankoopadvies niet toegekomen. Dit is echter niet aan hem toe te rekenen, maar aan de koper, die om hem moverende redenen heeft afgezien van de koop.

De slotsom is dat niet kan worden geoordeeld dat beklaagde op dit punt veterinair niet juist heeft gehandeld.

5.5.

Beklaagde heeft gesteld dat hij het paard op 13 september 2006 niet meteen heeft kunnen goedkeuren, omdat het bij de volte op de harde bodem rechtsvoor kreupel was. Klager heeft dit betwist. De argumenten die klager daarvoor aanvoert, zijn naar het oordeel van het College niet voldoende doorslaggevend voor het oordeel dat het paard op de dag van de keuring geen kreupelheid aan de dag kan hebben gelegd. Klager heeft niet betwist, dat beklaagde herkeuring na drie weken heeft voorgesteld. Het College overweegt dat het niet ongebruikelijk is om wanneer bij een klinische keuring kreupelheid wordt geconstateerd, het onderzoek te herhalen na, bijvoorbeeld, twee of drie weken, als de koper daar mee instemt. Beklaagde heeft derhalve ook op dit punt veterinair niet onjuist gehandeld.

Feit is dat de koper zich na de keuring op 13 september heeft teruggetrokken. Dit is echter een kwestie waar beklaagde buiten staat.

5.6.

De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellant heeft gesteld dat beklaagde zich niet heeft gedragen zoals, binnen de stand en de eer van zijn beroep, maatschappelijk verwacht mag worden, doordat beklaagde, na beoordeling van de eerder gemaakte en de door beklaagde zelf gemaakte röntgenfoto’s, zijn goedkeuring aan het paard D heeft onthouden.

4.2   Het Veterinair Beroepscollege stelt, in navolging van eerdere jurisprudentie, voorop dat de ratio van het afgeven van een juist en volledig keuringsrapport ligt bij het belang van een veterinair verantwoord gebruik van het betrokken dier. Buiten dit belang heeft het bepaalde in artikel 14, aanhef en onder a, van de WUD niet in zijn algemeenheid de strekking het vertrouwen van belanghebbenden in de juistheid en volledigheid van een door een dierenarts verstrekt keuringsrapport te beschermen.

4.3   Vast staat dat beklaagde op 13 september 2006 een avulsie-fragment in de kogel rechtsachter heeft gezien op de röntgenopnamen en, onder aanbieding van herkeuring na twee weken, vooralsnog heeft afgezien van het geven van een aankoopadvies. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat in deze feiten geen enkel aanknopingspunt is te vinden voor een verband met het in artikel 14 WUD bedoelde belang voor de gezondheid van het paard. Hetgeen appellant ter zitting hieromtrent heeft gesteld, te weten dat een paard onrecht wordt aangedaan, als een paard ten onrechte ongezond wordt verklaard en daardoor anders wordt gebruikt dan waarvoor het zou kunnen worden gebruikt, valt naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege niet onder het bedoelde belang. Het vooralsnog afzien van het geven van een aankoopadvies leidt immers niet tot een veterinair onverantwoord gebruik van het paard, waardoor de gezondheid van het paard in gevaar is gekomen. 

4.4   Gelet op de stelling van appellant dat het onthouden van een positief aankoopadvies in strijd is met de eer en stand van het beroep van beklaagde, overweegt het Veterinair Beroepscollege nog dat de eer en stand van de beroepsgroep als zodanig geen beoordelingscriteria van artikel 14 WUD zijn, zodat deze stelling buiten verdere beschouwing dient te blijven.

4.5   De grieven van appellant treffen derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden , mr. G. van der Wiel, mr. H.C. Cusell, drs. K. van Muiswinkel (dierenarts) en drs. L.A.J. Smeenk (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen.

In verband met het tussentijds defungeren van de voorzitter, getekend en uitgesproken op de openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 30 oktober 2009 te Den Haag, door mr. H.C. Cusell, plaatsvervangend voorzitter van dat college, in aanwezigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen.

Secretaris                                                                              Plv. Voorzitter