ECLI:NL:TDIVBC:2009:14 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2008/28

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2009:14
Datum uitspraak: 27-08-2009
Datum publicatie: 04-12-2013
Zaaknummer(s): VB 2008/28
Onderwerp:
  • Honden
  • Konijnen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling konijn, geboren circa 16 april 2004, en enkele honden.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 08/28

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 18 september 2008 van het

Veterinair Tuchtcollege (2007/65)

tegen

 Y

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 18 september 2008, verzonden op 19 september 2008, gegrond verklaard de klacht van X, wonende te  A (hierna: appellante), dat Y, dierenarts te A (hierna: beklaagde), ten aanzien van de hond Sissy te kort is geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van dit dier. Voor zover haar klacht betrof het konijn Muppet en de honden Pinto, Lucky en Silly van appellante, met betrekking tot welke dieren haar hulp eveneens was ingeroepen, werd haar klacht ongegrond verklaard. Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan beklaagde de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Appellante heeft bij beroepschrift van 25 oktober 2008 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing, voorzover haar klacht ongegrond werd verklaard.

Beklaagde heeft bij brief van 23 januari 2009 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 19 mei 2009. Bij die gelegenheid hebben appellante en beklaagde, bijgestaan door Z, hun standpunten nader toegelicht. Gelet op de samenhang is deze zaak gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met zaak

VB 08/29, waarin beklaagde beroep heeft ingesteld tegen voornoemde beslissing van het Veterinair Tuchtcollege.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

Met betrekking tot het konijn Muppet, geboren op of rond 16 april 2004.

2.1   Vanaf juni 2006 tot maart 2007 heeft appellante met grote tussenpozen in totaal vijf maal het konijn aangeboden in de praktijk van beklaagde voor diverse klachten. Daarbij kwamen ook problemen met de ogen naar voren. Er zijn verscheidene malen oogdruppels (Cavasan 7,5 gram en Oculsan 5 ml. ) voorgeschreven.

2.2   Op 21 november 2006 heeft beklaagde bij het konijn een ooguitvloeiing geconstateerd en de waarschijnlijkheidsdiagnose pasteurella gesteld. Zij heeft daarvoor een therapie met Terramycine oogzalf ingesteld. De patiëntenkaart vermeldt: “nog steeds vieze ogen wsl pasteurella, proberen met terramycine, ogen zijn niet meer dik en gezwollen…”.

2.3   Op 22 maart 2007 heeft beklaagde bij het konijn een gebitssanering uitgevoerd, wegens haakjes die een dag ervoor door een praktijkgenoot waren vastgesteld. Beklaagde heeft Baytril ter nabehandeling voorgeschreven.

2.4   Op 26 april 2007 heeft een praktijkgenoot van beklaagde vastgesteld dat het konijn een kaakabces had. De patiëntenkaart vermeldt: “kaakabces met op RON te zien aantasting van mandibula, Beginnende osteomyelitis…”.

Met betrekking tot de hond Pinto, geboren 23 maart 1991

2.5 Op 16 januari 2004 heeft beklaagde de hond Pinto onderzocht wegens veel drinken en plassen en wegens hoestklachten. De patiëntenkaart vermeldt: “ausc hart: harde syst. souffle links.advies: echo hart.” De patiëntenkaart vermeldt bij 19 januari 2004 “als niet binnen week echo kan dan rofo…”.

Op 21 januari 2004 heeft een praktijkgenoot van beklaagde een röntgenfoto gemaakt van het hart en heeft chronische bronchitis gediagnosticeerd. Er werd theolair voorgeschreven. Nadien is, blijkens de patiëntenkaart de hond alleen op 9 maart 2005 en op 2 augustus 2005 wegens hoestklachten door praktijkgenoten van beklaagde behandeld en zijn er tot 12 november 2006 geen acute hoestklachten meer vermeld.

2.6  Op 4 mei 2004  en 27 september 2004 heeft beklaagde de hond behandeld wegens maag-darmklachten. Op 14 juli 2005 heeft beklaagde de hond behandeld wegens diarree. Op 24 maart 2006 heeft beklaagde de hond behandeld wegens een bijtwond. Op 14 juli 2006 heeft beklaagde de hond ingeënt.

Met betrekking tot de hond Lucky, geboren januari 1998

2.7 Op 29 augustus 2001, 31 augustus 2001, 19 april 2004 en 19 juli 2005 heeft appellante de hond aangeboden aan (de praktijk van) beklaagde wegens maag- en darmklachten, welke onder meer is behandeld met Finidiar, Primperid en hypoallergeen/licht verteerbaar dieetvoer. Appellante heeft, blijkens de patiëntenkaart, laatstelijk op 27 juli 2005 dit dieetvoer bij de praktijk van beklaagde gekocht. 

2.8 Op 13 juni 2006 heeft appellante de hond aan beklaagde aangeboden wegens bloederige diarree. Beklaagde heeft geadviseerd het dieetvoer Royal Canin Sensitivity Control te geven en Zitac voorgeschreven. De patiëntenkaart vermeldt: “HAD NU WEER diarree en braken met bloed. elke 2 maanden is het mis, vooral 2-3 dagen nadat ie zich erg druk heeft gemaakt. kan een gastritis/ulcus zijn, proberen op de Roy. Sensitivity en zitac.”.

2.9 Op 8 februari 2007 heeft beklaagde een gebitsbehandeling bij de hond uitgevoerd.

2.10 Een opvolgend dierenarts heeft vastgesteld dat de hond leed aan de chronische darmaandoening IBS en heeft tevens een hartruis vastgesteld.

Met betrekking tot de hond Silly, geboren januari 1998

2.11 Op 29 december 1998, 28 augustus 2001, 7 juni 2003, 6 mei 2004 en 10 augustus 2006 heeft appellante de hond aangeboden aan (de praktijk van) beklaagde wegens maag- en darmklachten, welke onder meer is behandeld met Finidiar en Primperid.  

2.12 Op 8 februari 2007 heeft beklaagde een gebitsbehandeling bij de hond uitgevoerd.

2.13 Een opvolgend dierenarts heeft een hartruis vastgesteld.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Voor zover relevant, heeft Veterinair Tuchtcollege aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn en de honden van klaagster, met betrekking tot welk dieren haar hulp was ingeroepen. Het College overweegt hierover als volgt.

5.2.

Met betrekking tot de behandeling van het konijn is het College van oordeel dat het veterinair niet onjuist was om het gebit van het konijn bij te werken. Het abces in de wang is door beklaagde niet gezien. Beklaagde heeft veterinair niet onjuist gehandeld door de ooguitvloeiing te behandelen met Terramycine zalf.

5.3.

Met betrekking tot de hond Pinto kan worden vastgesteld dat beklaagde het dier langdurig heeft behandeld voor bronchitis. Het College ziet zich geplaatst voor de vraag of beklaagde het initiatief had behoren te nemen voor nader onderzoek en doorverwijzing. Het College is van oordeel dat dit wel de voorkeur zou hebben gehad. Het gaat er bij de tuchtrechtelijke beoordeling van veterinair handelen echter niet om of een dierenarts op de best denkbare wijze heeft gehandeld, maar of hij/zij is gebleven binnen de grenzen van redelijk veterinair handelen. Het College is van oordeel dat, nu de bronchitis aanvalsgewijze optrad en het hoesten steeds met succes werd behandeld, beklaagde aan dat criterium heeft voldaan.

(…)

5.5.

Met betrekking tot de door de opvolgend dierenarts geconstateerde hartruis bij de honden Lucky en Silly overweegt het College dat die, ook volgens deze dierenarts, niet zodanig ernstig was dat behandeling was geboden. Ook op dit punt kan derhalve niet worden geoordeeld dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld.

5.6.

Alle honden van klaagster hebben gedurende langere tijd maag/darmproblemen gehad, die door beklaagde steeds medicamenteus werden behandeld. Klaagster meent dat beklaagde daarmee te langdurig is doorgegaan.

Het College overweegt dat beklaagde wel tot nader onderzoek en doorverwijzing heeft geadviseerd, maar daar blijkbaar niet ernstig op heeft aangedrongen. Het College is van oordeel dat maag/darmproblemen bij honden in het algemeen nog al eens voorkomen en dat de klachten bij de honden van klaagster niet zodanig ernstig waren dat beklaagde veterinair onjuist handelde door niet met klem nader onderzoek en doorverwijzing te adviseren.

(…)”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Het konijn Muppet.

Het Veterinair Beroepscollege deelt niet appellantes stelling dat beklaagde de samenhang tussen alle klachten (zoals snotneus, natte oogjes, vies) heeft gemist en de symptomen van pasteurella alleen plaatselijk heeft bestreden, waardoor er een abces in de mond is ontstaan en het konijn ongeneeslijk ziek is geworden. Op grond van de voorliggende gegevens kan niet zonder meer worden geoordeeld dat het abces in de kaak voorkomen had kunnen worden. Evenmin volgt uit de door appellante gestelde omstandigheid, dat het konijn later baat had bij penicilline, dat met toediening van penicilline in een eerder stadium de andere klachten tussen juni 2006 en april 2007 voorkomen hadden kunnen worden.

Ten aanzien van de afzonderlijke behandelingen van het konijn door beklaagde overweegt het Veterinair Beroepscollege dat de behandeling van de ooguitvloeiing op 21 november 2006 met Terramycine op dat moment een juiste behandeling is geweest. Voor het toedienen van penicilline bestond geen veterinaire reden.

Het Veterinair  Beroepscollege acht het evenmin onjuist dat beklaagde op 22 maart 2007 een gebitssanering heeft uitgevoerd op de grond van de omstandigheid dat het konijn slecht at en er haakjes op de tanden waren vastgesteld. Het abces dat een maand later is geconstateerd kan niet zonder meer in verband worden gebracht met de gebitssanering. Beklaagde heeft voorts veterinair niet onjuist gehandeld door Baytril als nabehandeling voor te schrijven.

De grief tegen de afwijzing van de klacht aangaande het konijn Muppet treft derhalve geen doel.

4.2   De hond Pinto.

Appellante heeft gesteld dat beklaagde de samenhang van de klachten en daardoor de juiste diagnose heeft gemist en te lang heeft vastgehouden aan de eerder vastgestelde diagnose bronchitis. De theolair heeft volgens appellante nooit gewerkt. Beklaagde had de hond Pinto, volgens appellante, voor nader onderzoek moeten verwijzen naar een specialist.

Beklaagde heeft gesteld dat zij nimmer bij de behandeling van de hoestklachten van de hond betrokken is geweest.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt hierover als volgt.

De eerst keer dat de hond werd aangeboden wegens hoestklachten, op 16 januari 2004, is de hond op juiste wijze onderzocht door beklaagde. Wegens een hartruis heeft beklaagde appellante geadviseerd een echo te laten maken. Het Veterinair Beroepscollege acht deze handelwijze veterinair juist. Dat er uiteindelijk geen echo is gemaakt, doch het nader onderzoek beperkt is gebleven tot het maken van een röntgenfoto door een praktijkgenoot, kan – wat hiervan de oorzaak ook is geweest - beklaagde niet worden toegerekend.

Voorts overweegt het Veterinair Beroepscollege dat beklaagde blijkens de gegevens van de patiëntenkaart na januari 2004 niet meer geconsulteerd is geweest bij de acuut optredende hoestklachten, maar dat zij af en toe de hond heeft behandeld om andere redenen. In zoverre vindt het verweer van beklaagde steun in de feiten.

De vraag blijft of beklaagde, door klaagster geconsulteerd over de hond Pinto om andere redenen, desondanks eigener beweging had moeten vragen of de hoestklachten nog optraden en of beklaagde afhankelijk van de aldus verkregen informatie de hond had moeten verwijzen voor nader onderzoek. Dienaangaande overweegt het Veterinair Beroepscollege dat elke dierenarts binnen een praktijk waarin meerdere dierenartsen al dan niet parttime werkzaam zijn, zich op de hoogte dient te stellen van de historie van de gezondheidstoestand van het dier dat hij of zij behandelt. Patiëntenkaarten, waarop nauwgezet de gegevens van alle consulten moeten worden vermeld, alsmede intercollegiaal overleg zijn daarbij onontbeerlijk. Hoewel het van een grotere veterinaire zorgvuldigheid had getuigd als beklaagde gezien de in de patiëntenkaart vermelde, eerdere hoestklachten, tevens en eigener beweging bij klaagster zou hebben geïnformeerd of deze klachten nog bestonden en in dat licht zou hebben beoordeeld of nader onderzoek veterinair dienstig zou zijn, ziet het Veterinair Beroepscollege geen grond voor het oordeel dat beklaagde door niet aldus te informeren tuchtrechtelijke verwijtbaar heeft gehandeld. Het vervolgens niet verwijzen voor nader onderzoek kan in het onderhavige geval derhalve niet als een niet-excusabele misslag in het kader van artikel 14 WUD worden beschouwd.

De grief tegen de afwijzing van de klacht aangaande de hond Pinto treft derhalve geen doel.

4.3   De honden Lucky en Silly.

Appellante heeft gesteld dat de maag- en darmklachten ernstig waren en slechts symptomatisch behandeld zijn, en dat beklaagde nader maag- en darmonderzoek had moeten adviseren.

Beklaagde heeft gesteld dat de verscheidene klachten niet alleen te maken hadden met de maag, zodat de klachten bij elkaar genomen niet duidden op een ernstig probleem, dat zij desondanks nader onderzoek heeft geadviseerd, maar dat appellante dit niet wilde.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat tussen de behandeldata van de verschillende maag- en darmklachten van beide honden steeds een zodanig lange periode ligt, dat tot 13 juni 2006 niet gesproken kan worden van chronische klachten. Dat in aanmerking genomen - en nu uit de patiëntenkaart blijkt dat in de meeste gevallen de behandeling snel tot resultaat leidde - ziet het Veterinair Beroepscollege geen grond voor het oordeel dat beklaagde bedoelde klachten veterinair onjuist heeft behandeld. De vraag of beklaagde al dan niet nader onderzoek heeft geadviseerd, is in dit licht niet meer relevant.

Eerst op 13 juni 2006 wijzen de klachten op een meer chronische aandoening, die door beklaagde evenmin onjuist is behandeld.

Appellante heeft gesteld dat beklaagde de hartruis bij de honden Lucky en Silly niet heeft opgemerkt, zodat zij ten onrechte een normale narcose heeft toegediend bij de gebitsreiniging op 8 februari 2007.

Beklaagde heeft daartegenover aangevoerd dat zij vóór de ingreep pre-operatief onderzoek heeft gedaan en daarbij geen souffle heeft gehoord.

Het Veterinair Beroepscollege vindt in het dossier en in hetgeen over en weer is aangevoerd geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van beklaagdes stelling. Dat drie maanden later een lichte hartruis is geconstateerd bij een opvolgend dierenarts brengt nog niet mee dat deze hartruis op 8 februari 2007 bestond en door beklaagde had moeten worden opgemerkt.

De grieven tegen de afwijzing van de klacht aangaande de honden Lucky en Silly treft derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden , mr. M.J. Kuiper, mr. J.M. Willink, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen.

w.g. Secretaris                                                                    w.g. Voorzitter

Uitgesproken op de openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege op 27 augustus 2009 te Den Haag door mr. H.C. Cusell, plaatsvervangend voorzitter van dat college, in aanwezigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen.

w.g. Secretaris                                                                    w.g. Plv. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris