ECLI:NL:TDIVBC:2009:11 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2008/25

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2009:11
Datum uitspraak: 19-05-2009
Datum publicatie: 04-12-2013
Zaaknummer(s): VB 2008/25
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling kat, geboren op 1 januari 1993, vanwege recidiverende diarreeklachten. Later gebitsanering.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 08/25

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 18 september 2008 van het

Veterinair Tuchtcollege (2007/57)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 18 september 2008, verzonden op 19 september 2008, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellante, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 22 oktober 2008 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brief van 16 december 2008 heeft appellante het beroepschrift aangevuld.

Beklaagde heeft bij brief van 18 januari 2009 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 23 maart 2009. Bij die gelegenheid heeft appellante haar standpunt nader toegelicht. Beklaagde is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege gaat, gelijk het Veterinair Tuchtcollege heeft gedaan uit van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 27 februari 2007 heeft appellante haar kat, geboren op 1 januari 1993 en genaamd Zgoe, aan beklaagde aangeboden vanwege recidiverende diarreeklachten. Beklaagde heeft de buik van de kat gepalpeerd en bloedonderzoek verricht op ’nieren/schildklier/leucose darmen’. Als voorlopige behandeling heeft zij de kat een injectie met 0,2 ml Dexadreson toegediend.

2.2   Op 3 maart 2007 heeft appellante gemeld dat de kat opknapte.

2.3  Op 7 maart 2007 heeft beklaagde het gebit van de kat gesaneerd. Zij heeft een groot aantal elementen verwijderd en een antibioticum en een pijnstiller toegediend.

2.4   Op 8 maart 2007 heeft appellante aan de balie van de praktijk gemeld dat het goed ging met de kat en dat hij goed at.

2.5   Op 3 april 2007 heeft beklaagde de kat weer gezien. Beklaagde heeft gesproken over verwijzing naar een internist. Appellante heeft geopteerd voor het opnieuw toedienen van Dexadreson.

2.6   Op 5 april 2007 heeft klaagster aan de balie gemeld dat het goed ging met de kat. Na deze datum is de kat door een praktijkgenoot van beklaagde behandeld.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster heeft gesteld dat beklaagde ten onrechte een afwachtend beleid heeft gevoerd, geen diagnose heeft gesteld, onnodig onderzoek heeft gedaan, de kat een onjuiste dosering medicatie heeft toegediend en onjuiste voorlichting heeft gegeven over de medicatie. Beklaagde heeft alle onderdelen van deze klacht weersproken. Het College overweegt hierover als volgt.

5.3.

Tijdens het eerste consult op 27 februari 2007 heeft beklaagde een zeer uitgebreide anamnese afgenomen en de kat uitgebreid onderzocht. Het was veterinair niet onjuist om de kat Dexadreson toe te dienen.

5.4.

Het was evenmin onjuist om op 7 maart het gebit van de kat te saneren, omdat een ontstoken gebit aandoeningen van allerlei aard kan veroorzaken. Het toedienen van een antibioticum en pijnstilling is na een gebitssanering geboden. Het College stelt vast dat beklaagde ook bij deze gelegenheid nog een uitgebreid onderzoek heeft gedaan. Het College merkt op dat klaagster, naar door beklaagde onweersproken is gesteld, op 8 maart heeft gemeld dat het goed ging met de kat.

5.5.

Met betrekking tot het consult van 3 april 2007 overweegt het College dat de verklaringen van partijen van elkaar verschillen over het advies tot doorverwijzing naar een internist. Beklaagde heeft gesteld dat zij wel degelijk de mogelijkheid van doorverwijzing heeft genoemd, klaagster heeft in feit niet weersproken dat doorverwijzing aan de orde is geweest, maar meent dat beklaagde haar op dit punt met meer klem had behoren te adviseren. Het College overweegt dat, ook blijkens de patiëntenkaart, bij dit consult in ieder geval doorverwijzing naar een internist aan de orde is geweest. Hoe nadrukkelijk beklaagde daartoe heeft geadviseerd, is achteraf niet meer vast te stellen.

5.6.

Klaagster heeft verder gesteld dat  beklaagde tegen haar, klaagsters, zin een injectie met een lang werkend corticosteroïd heeft toegediend, in plaats van een injectie met kort werkende Dexadreson. Het College overweegt dat het aan de dierenarts toekomt te bepalen welke vorm van medicatie het beste kan worden toegepast. De door beklaagde toegediende dosering van 0.1 ml was binnen de marges. Het is een gegeven dat de werking van een geneesmiddel niet altijd met zekerheid is te voorspellen.

5.7.

De conclusie is dat geen van de door klaagster genoemde klachtonderdelen doel treft, zodat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellante heeft gesteld dat de gebitssanering het stellen van de juiste diagnose heeft vertraagd, dat er na de gebitssanering op 7 maart 2007 veel tijd verloren is gegaan omdat beklaagde haar aan haar lot heeft overgelaten door haar niet eerder met de kat te laten terugkomen en dat de toediening van de injectie met een lang werkend cortisonpreparaat op 3 april 2007 eveneens het stellen van de juiste diagnose heeft vertraagd.

Beklaagde heeft gesteld dat de grieven van appellante inhoudelijk gelijk zijn aan de bij het Veterinair Tuchtcollege neergelegde klachten en heeft voor haar verweer verwezen naar haar destijds ingediende verweerschrift.

4.2   Hetgeen appellante heeft aangevoerd biedt het Veterinair Beroepscollege geen grond voor het oordeel dat beklaagde veterinair onjuist zou hebben gehandeld en dat de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege niet kan worden gehandhaafd.

Aangaande de grief van appellante dat beklaagde is tekort geschoten in de nazorg en heeft nagelaten om haar, appellante, met de kat te laten terugkomen rond 20 maart 2007 nadat het antibioticum was uitgewerkt, overweegt het Veterinair Beroepscollege nog het volgende. Onder de in dit geval bestaande omstandigheden was het niet veterinair geïndiceerd om op 7 maart 2007 een controleafspraak te maken voor twee weken later. Voorts is het de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar van een dier om de hulp van een dierenarts in te roepen als gezondheidsklachten bij een dier terugkeren. Appellante had op eigen initiatief de kat aan beklaagde kunnen aanbieden, toen de gezondheidstoestand vanaf 22 maart 2007 slechter werd, zoals appellante heeft gesteld.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep

·        bevestigt de bestreden beslissing

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. M.J. Kuiper,

mr. H.C. Cusell, drs. N.H. Lieben (dierenarts) en drs. M.A. van Messel (dierenarts),  in tegenwoordigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te Den Haag op 19 mei 2009 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris